[p. 389]

Versmelting tegen chaos

Ferdinand Lot: De Germaansche Invasies (Les Invasions Germaniques)
Ned. bewerking van dr J. Brouwer

Als enig lezer zich door de titel van dit belangrijke boek zou laten verleiden om te denken, dat het hem in de actualiteit van het ogenblik verplaatst, dan zou hij bedrogen uitkomen: het boek van Ferdinand Lot, hoogleraar aan de Sorbonne, is een zuiver historisch werk, dat in genen dele geschikt is om aan bepaalde sensatieverlangens te voldoen; het is bijzonder leesbaar, maar het is wetenschappelijk en wie er een moraal uit wil putten voor de tegenwoordige tijd, zal die er zelf in moeten leggen. De ‘Germaanse invasies’, die een eind gemaakt hebben aan het Romeinse Rijk, vertonen misschien een zeer oppervlakkige gelijkenis met de tendenties der huidige Duitse machthebbers, die, met Rusland in de rug, oorlog voeren tegen West-Europa, maar de gelijkenis is niet bestand tegen critische contrôle; en Lot denkt er niet aan ons in deze richting iets te suggereren. Zijn onderzoekingen handelen in de eerste plaats over ‘de versmelting van de Romeinsche en barbaarsche wereld’, zoals de ondertitel van zijn boek zegt, volkomen terecht zegt; en aangezien wij evenmin Romeinen als barbaren meer kennen in de letterlijke zin van het woord, gaan alle vergelijkingen van onze tijd met die van de volksverhuizing onherroepelijk mank.

Op oppervlakkige analogieën komt het echter niet aan; en wie De Germaansche Invasies leest zonder de opzet er direct zijn eigen politieke en sociale problemen in terug te vinden, zal tot de ontdekking komen, dat hij er meer aan heeft om te begrijpen wat het Westen precies betekent dan bijv. aan een prikkelend en tendentieus boek als Défense de l'Occident van de katholiek Henri Massis, die het er op gezet heeft, Duitsland als een voorpost van het verderfelijke Azië en Frankrijk als een soort Godsstaat te beschouwen. Om het Westen en zijn cultuur te kunnen ‘verdedigen’, doet men er goed aan, zo

[p. 390]

weinig mogelijk grote woorden in de mond te nemen. Het boek van Lot nu is een standaardwerk over de Volksverhuizing, en de periode van deze Volksverhuizing luidt inderdaad de geschiedenis van het hedendaagse Europa in; men heeft volstrekt geen tendentieuze bespiegelingen nodig om dat te erkennen. De ‘versmelting van de Romeinsche en barbaarsche wereld’ is een feit, dat niet meer ongedaan gemaakt kan worden; sedertdien is de ‘pax Romana’, de idee van een afgeronde, gevormde wereld, die omringd wordt door nauwelijks bekende, ‘ongeregelde’ barbaren zonder historie, uit de geschiedenis van Europa verdwenen om plaats te maken voor nieuwe formaties: aanvankelijk geweldheerschappijen, zoals die der Franken en Angelsaksen, later de nationale staten, die uit de versmelting van het bestaande met het wordende zijn geboren.

Dit feit is van enorm belang, want niets geschiedt plotseling. De idee van het Romeinse Rijk is evenmin plotseling verdwenen als de nationale staten plotseling zijn ontstaan; men weet, dat het Romeinse Rijk zozeer als axioma door de middeleeuwse mens werd aanvaard, dat de autoriteit van het ‘Heilige Römische Reich Deutscher Nation’ (een combinatie van antieke, christelijke en Germaanse ordeningsbeginselen) de Volksverhuizing eeuwen en eeuwen heeft overleefd. Maar dit eigenaardige Rijk met grote ‘auctoritas’ en weinig ‘potestas’ is een heel andere formatie dan het oude Romeinse Rijk, omringd door barbaren; het was niet meer ‘omringd’, het was ook niet meer een gesloten geographisch geheel; zijn betekenis voor de Europese geschiedenis berust juist op de omstandigheid, dat het geen gesloten geheel was, maar een open universele Idee, die zich met allerlei nieuwe gehelen, door de Volksverhuizing geschapen, liet combineren. Tussen de afgezette Romeinse schijnkeizer van 476 en het keizerschap van Karel de Grote, dat men als het begin van de nieuwe Rijksgedachte kan beschouwen, ligt de periode van geweldige verschuivingen, die de tegenstelling tussen ‘romeinen’ en ‘barbaren’ in de geographische zin deed verdwijnen, ook al bleef de oude scheiding in morele zin bestaan.

Om deze en dergelijke redenen kan het ook voor de niet-

[p. 391]

historicus, die tegenwoordig nogal eens vlotweg over barbaren spreekt, als hij eigenlijk halfbeschaving of geperverteerde beschaving bedoelt, bijzonder aanbevelenswaardig zijn het zuiver historische werk van Lot te lezen; allerlei verhoudingen in de moderne Europese samenleving zullen hem duidelijker worden door die lectuur, en hij zal ook gelegenheid hebben de geforceerde, volgens een politiek programma uitgevoerde ‘volksverhuizingen’ van anno 1939 te vergelijken met de spontane lawines van weleer. ‘Spontaan’ is trouwens ook maar betrekkelijk: meestal werden de barbaren, die het Romeinse Rijk binnendrongen, opgeschoven door andere barbaren, die in beweging waren gekomen, meestal was de vrijwilligheid dus evenzeer een illusie als zij het thans is; maar men kan toch in geen geval spreken van een systeem, waaraan de bewegingen gehoorzamen.

De Volksverhuizing, die de middeleeuwen inluidt, is een drama, waarvan een groot deel der acteurs onder de ‘opvoering’, al dan niet geheel spoorloos, van het toneel verdwenen is. De Cherusken, de Chauken, de Sicambren, de Marsen, de Kugernen, de Batavieren, de Kaninefaten, de Juthungen, de Semnonen, de Varijnen, de Herulers, de Bastarnen, de Rugiërs, de Skyriërs, de Thurkilingen en de Gepiden: zij zijn uitgeroeid in de ‘strijd om het bestaan’, zij zijn voor ons niets dan namen. Anderen, zoals de Wisi-Goten, hebben een periode van stabilisering hunner macht beleefd, maar hun Spaanse Rijk is door de Islam opgeruimd. De Bourgondiërs (aan wier oorspronkelijke woonplaats de naam van het eiland Bornholm nog herinnert) zijn na hun verhuizing verdwenen, terwijl (o kracht van het woord!) het begrip Bourgondië de eeuwen heeft getrotseerd, zoals Lot aantoont, zonder dat er de realiteit van een volk aan beantwoordde. Wie weet nog, dat de voornaam Alain een van de weinige herinneringen is aan het verdwenen volk der Alanen? Enz. enz. Een van de opmerkelijkste eigenschappen der barbaren was, dat zij elkaar meer haatten dan de Romeinen; zij hebben elkaar verscheurd en vernietigd, beurtelings op eigen initiatief of in dienst van listiger politici, zij zijn de complete chaos van een ‘ijzeren tijdvak’. De barbaarse wereld, die binnendringt in het geconsolideerde geheel

[p. 392]

van een gestyleerde cultuurwereld, vernietigt vooral zichzelf.

Een historicus zou echter geen historicus zijn, als hij niet kon aantonen, dat geen drama zo geweldig is, of men kan het bij nader inzien reduceren tot een. aantal veel minder geweldige (en ook minder destructieve) kleine drama's. Het is juist Lot, die het begrip ‘volksverhuizing’ ondermijnt door te demonstreren, hoe, enerzijds, de ‘barbarenimport’ al lang aan de gang was, voor men van volksverhuizing gaat spreken, en dat, anderzijds, zelfs de binnengevallen barbaren nog lange tijd de suprematie van de Romeinse autoriteit hebben geëerbiedigd; zij laten zich titels als ‘patricius’ aanleunen, zij zijn ‘gasten’ van het Romeinse Rijk, zij vernietigen hun medebarbaren in dienst van Rome. De moraal van deze beschouwingswijze is, dat het begrip volksverhuizing (met het accent op verhuizing) tot de legenden moet worden gerekend; ‘het verschrompelt’, zoals Romein in zijn opstel over Lots boek zegt in zijn Onvoltooid Verleden, ‘tot een reeks invallen van betrekkelijk kleine benden, wier krijgsoperaties slechts op twee plaatsen tot een openlijke verovering hebben geleid n.l. in de Donauprovincies en in Groot-Brittannië, niet toevallig wel de beide landstreken, waar de Romeinse occupatie ook in Trajanus' tijd, toen het Rijk op z'n grootst en machtigst was, slechts oppervlakkig geweest was.’ Zo komt bij Lot de klemtoon vooral te liggen op de versmelting van Romeins en barbaars, zoals die zich in Gallië, in Italië en Brittannië heeft voltrokken. De chaos, die niemand zal kunnen en willen wegredeneren, dient in dit boek als inleiding tot de verzoening, tot het herstel van de ‘orde’, zij het dan ook op voorlopig nog zeer primitieve fundamenten; de chaos, het zinneloze heen-en-weer-trekken der stammen, de vernietiging en versplintering op grote schaal, vooral van de Germanen onderling, werkt bij deze historicus, die zich aan controleerbare gegevens wenst te houden, dan ook geenszins beeldscheppend.

In dit opzicht is de schrijver van De Germaansche Invasies een typische Fransman. Men constateert het onder het lezen: deze auteur voelt geen sympathie voor de chaos, voor de ‘Sehnsucht’, voor ‘das Unendliche’, maar wel voor de versmelting. Hij rapporteert ook het destructieve deel der Volks-

[p. 393]

verhuizing, maar meer bij wijze van voorspel, of intermezzo; zijn verlangen gaat uit naar de continuïteit. De ‘destructieve hoofdstukken’ van zijn boek lijken dan ook wel eens op droge opsommingen van gebeurtenissen, die evengoed anders hadden kunnen gebeuren; boeiend wordt hij pas, waar hij de geschiedenis fundamenten laat leggen voor een nieuwe wereld, waar hij b.v. Frankrijk laat ontstaan uit de toenadering van Fransen en Gallo-Romeinen... een van de beste gedeelten van het boek en kennelijk het centrum, waaromheen de gebeurtenissen zijn gegroepeerd. Wat in Frankrijk gelukt, omdat er eigenlijk geen overwinnaars en overwonnenen waren, dat mislukte in Italië, omdat de veroveraars, de Longobarden, hier op de tegenwerking van de paus stuitten; en dat gelukte pas veel later in Engeland, dat onder de heerschappij van Rome slechts onvoldoende geromaniseerd was geworden, en dus geen tegenwicht kon bieden tegen de hyper-barbaren, die de Angelsaksen waren.

Zonder opzettelijkheid wordt Frankrijk hier dan toch maatstafvan het historisch oordeel en dat is des te pikanter, omdat Lot geenszins een moralist wil zijn, maar niets anders dan een historicus, die de feiten laat spreken! De ‘versmelting’ is altijd de trots van Frankrijk geweest; zij is ook de trots van deze geschiedschrijver, ook al verbergt hij die trots achter een model-objectiviteit. De versmelting van het Romeinse en het barbaarse, de wederzijdse ‘inspiratie’ van twee elementen uit wier verbinding een nieuw element ontstaat: dat is de tendens tot het leven, dat is de afkeer van de ‘Todestrieb’, waarvan een geschiedenis der Volksverhuizing óók (en met hetzelfde recht) de spiegel zou kunnen zijn. Het zijn niet de spoorloos verdwenen stammen, die over Europa gestuwd worden, redeloos en zinneloos, om uitgeroeid te worden op een willekeurige plaats door andere Germaanse redelozen, waaraan Lot zijn hart heeft verpand; daar ligt voor hem slechts het Niets. Als zodanig is dit boek anti-romantisch; het is een protest tegen de romantische opvatting van de Volksverhuizing, maar in de vorm der historische objectiviteit. Zelfs de titel is anti-romantisch; wat zijn Germaanse ‘invasies’ anders dan storingen in het beeld van Europa, die door ‘versmelting’ weer

[p. 394]

moeten worden goedgemaakt? Men denke zich even een geschiedenis, geschreven door iemand, voor wie de zwerfdrang geen inbreuk op de harmonie, maar hoogste levensvervulling is! Voor zulk een geschiedschrijving is de volksverhuizing het hooglied van het dynamische leven en de ‘versmelting’ reeds een vorm van ‘Entartung’, van ‘Rassenschande’!

Het ras nu speelt bij Lot een opmerkelijk geringe rol. Natuurlijk spreekt het mee, maar het maakt deze schrijver niet warm, laat staan, dat het hem opwindt en doet overkoken. ‘Tot in de negende, tiende, en zelfs in de elfde eeuw zijn, tenminste in Italië, menschen die geen woord Germaansch meer kenden, en wier uiterlijk tengevolge van de onderlinge huwelijken in niets meer van dat van de andere bewoners verschilde, zich toch Franken, Longobarden en Alemannen blijven noemen, in tegenstelling met de “Romeinen”. De oorzaak daarvan was dat zij zich niet op de Romeinsche wetten maar op andere wetten beriepen’, constateert Lot nuchter. En elders: ‘In den Merovingischen tijd kende men het ras niet zooals wij dat nu verstaan. Men kende zelfs geen echte nationaliteiten, men kende slechts wetten. Er waren menschen, die volgens de Romeinsche Wetten leefden, anderen leefden volgens de Salische of de Ripuarische wet, de Wet Gombette of volgens die van de Alemannen, de Beieren, e.a. Deze rechtsbedeeling beteekende een juridische positie, niet een politieke.’

Het ras ondergeschikt aan de wet, het rassenverschil in de ‘versmelting’ slechts een woordpretentie, een gevolg van een zich noemen naar andere wetten: dat is de nuchtere, anti-romantische d.w.z. anti-racistische opvatting van een volk, geverifieerd aan de geschiedenis. Frankrijk is niet ontstaan door geloof in het ras, maar door het ontbreken daarvan, door het geloof in wetten, als men wil; maar deze wetten hebben de versmelting niet belet, omdat wetten in laatste instantie mensenwerk zijn en geen mystieke waarden. Het is dus eigenlijk in het geheel geen wonder, dat het boek van Lot dezelfde geest ademt, waarvan het het ontstaan beschrijft. Voor die geest bestaat het drama der tegenstellingen, opdat zij verzoend worden, terwijl elders de tegenstellingen worden gedramatiseerd, opdat zij elkaar zullen vernietigen. ...