Douwes Dekker en Multatuli

Toelichting

Ter Braak: 'Is er in Nederland iets veranderd ten opzichte van Eduard Douwes Dekker, die schreef onder het larmoyante pseudoniem Multatuli, en die desondanks de eenige Nederlandsche schrijver van zijn tijd geweest blijkt te zijn, tot wien men nog een "partij-verhouding" kan hebben in 1937, vijftig jaren na zijn dood? Men zou zeggen van niet, als men het artikel leest, dat in de Nieuwe Rotterdamsche Courant van 18 Februari 1937 werd afgedrukt; een artikel, dat compleet de geborneerdheid, de rancune en de kleine sluwheid van Droogstoppel weerspiegelt; een artikel, geschreven door een specialist (helaas anoniem) van den vijfde rang en waarin men dus lezen kan, dat Multatuli's Ideën eigenlijk niet eens ideeën zijn.'

Vrijwel geruisloos verscheen in 1937, het jaar waarin men de vijftigste sterfdag van de auteur Multatuli herdacht, Ter Braaks Douwes Dekker en Multatuli. In Het Vaderland werd de publicatie van dit boekje aangekondigd, maar 'op verzoek van den auteur' volgde er 'op dezen plaats' geen recensie.

Ook in Ter Braaks correspondentie vinden we van het bestaan van deze tekst weinig sporen terug. Toch is de inhoud van het boekje niet zonder belang, en dat zag de anonieme journalist (wschl. G.H. 's-Gravesande), die in Het Vaderland slechts een lange passage uit het boekje had laten volgen, ook. Hij leidde deze namelijk in met de notitie dat Ter Braak 'Multatuli beschouwt als den eenigen 19en eeuwschen Nederlandschen schrijver, die het probleem der menschelijke waardigheid heeft gesteld'.

De 'menschelijke waardigheid' is een begrip dat met het toenemen van de politieke spanning in Europa steeds vaker, en vanaf 1935, in Ter Braaks geschriften opduikt. Zo ook in Douwes Dekker en Multatuli, waarin hij liet zien dat 'het probleem der menschelijke waardigheid' in leven en werken van Multatuli (ps. van Eduard Douwes Dekker) misschien wel het pregnantst aanwezig was. Om die reden nam hij de man van Lebak in bescherming tegen zijn 'stumperige belagers', die er keer op keer op uit waren geweest om deze 19-eeuwse nonconformist en antispecialist te verketteren.

Ter Braak vergeleek Multatuli daarom met een andere 19e-eeuwse dwarsligger, Friedrich Nietzsche, die net als Multatuli het christelijk geloof had losgelaten en iemand in wie 'de paradox, van een christelijke cultuur zonder de onwrikbare zekerheid van het christelijk geloof, eveneens aanwezig was'. En met dat aspect dacht Ter Braak vermoedelijk ook aan zichzelf:

'(...) vergelijk Multatuli met Nietzsche, en de partijen zijn gelijk; niet gelijk in dien zin, dat men hen onder ieder perspectief over één kam zou moeten scheren, maar gelijk wat den inzet van hun drama betreft. Die inzet is in beide gevallen de menschelijke waardigheid, gesteld als probleem (en niets anders dan probleem) zonder het patronaat van de christelijke God. In den stijl van Nietzsche zoowel als van Multatuli voelt men de bereidwilligheid om iedere christelijke illusie, iedere rest van het "geloofsbezit" los te laten; de bereidwilligheid is bij beiden dezelfde, de talenten en de strategische positie zijn bij beiden zeer verschillend.'

Waarmee hij Multatuli op een Europees plan bracht:

'Men heeft Douwes Dekker al te vaak vergeleken met zijn tijdgenooten Potgieter en Busken Huet. Met alle respect voor Huet (over Potgieter zwijg ik liever, omdat ik zijn stijl tot op den dag van heden niet kan verteren): deze figuren zijn geen portuur voor een drama als het leven van Multatuli. Men zou hem moeten vergelijken met andere Europeanen, die een dergelijk drama van de paradox, van een christelijke cultuur zonder de onwrikbare zekerheid van het christelijk geloof, hebben geleefd: Kierkegaard, Unamuno, Nietzsche... maar vooral met Nietzsche.'

Wat Ter Braak irriteerde was dat een ieder - al dan niet met moeite - zijn eigen Multatuli creëerde, een lot dat ook Nietzsche (in nazi-Duitsland) overkomen was. Maar dat had Multatuli wél aan zichzelf te wijten, vond hij.

Ter Braak: 'Macht, gezag, geweld aan de eenen kant; de "goede mensch" aan den anderen kant; de onopgeloste tegenstelling in deze merkwaardige carrière, waaruit alle misverstanden geboren worden. Eén ding lijkt mij zeker: Multatuli onthulde noch met deze goedheidspretentie, noch met zijn beroep op de macht de paradox, die hij levenden schrijvend was. "Goed" zowel als "macht" zijn begrippen, die misverstaan moeten worden, wanneer het "goede" door deugdzame geloovigen en vrijdenkers, en de "macht" door politieke gangsters wordt geïnterpreteerd. De deugdzamen van den ouden stempel hebben alle gelegenheid om met de feiten aan te toonen, dat volgens hun maatstaven, Multatuli in het geheel geen goed mensch is geweest; de fascisten moeten weliswaar ongeveer negen en negentig procent van Multatuli's werken supprimeeren, wanneer zij hem tot een voorganger van Mussert of zelfs Erich Wichman (hun ook vervalschten heilige) willen proclameeren, maar zij hebben (alweer: volgens hun maatstaven) niettemin houvast in een paar uitspraken over de ‘"zweep" en het "volk’" die zij in een vergadering zonder debat wel kunnen uitbuiten.'

Ondanks deze kritiek rekende Ter Braak Multatuli toch tot de 'intelligenten', omdat hij, net als o.a. Nietzsche, Stendhal en Diderot 'gewoner (was) dan de gewoonste kuddemens'. Dientengevolge beschikte ook Multatuli over genoeg 'gezond verstand', wat in diens geval een adequaat aanvalswapen was gebleken. Multatuli zag de allures van het 'abnormale' in het licht van het 'normale' kortom. En dat was iets waarnaar Ter Braak al zijn leven lang op zoek was: een Vent.

Binnen een maand tijd was Douwes Dekker en Multatuli uitverkocht, wat volgens Ter Braak een feestje waard was.

'Dat doet me wel pleizier. Het is de eerste maal na het "Carnaval", dat er iets van mij uitverkocht is, dus een jubileumfeit.'