Dr. Dumay verliest...
Toelichting
Ter Braak: 'De ‘held’ van mijn roman Dr. Dumay Verliest... (meent) dat het hem mogelijk is, terug te keeren tot de gewoonheid en gemeene zaak te maken met een burgermeisje; dégoût van de geestelijken mensch en zijn hiërarchie verbindt zich met de verwarrende sfeer van het avontuur, zoodat hij zijn instinct overhaast interpreteert en in een verkeerd berekende daad wil omzetten. Het ligt, achteraf, voor de hand, waarom dr. Dumay moet verliezen: hij wil terug, hij stelt de zaak te simpel als een hereeniging met het volk, alsof het volk een verloren vaderland ware; en als een mirakel treft hem het nuchtere, maar in een bepaalde constellatie gemakkelijk te vergeten feit, dat de gewoonheid even geestelijk-corrupt is als zijn eigen milieu, waaraan hij ontgroeide. De Dumay's willen zich soms al te spoedig in de dorpsstraat vestigen; zij hebben ook hun romantiek en hun neiging tot heroïsche gebaren; en ook zij verlangen bij tijd en wijle niet veel anders dan thuis te zijn, onder het lamplicht te zitten en zich verbonden te weten met talloze andere huiskamers, waar de lamp brandt als bij hen. Als zulke illusies macht over hen krijgen, krijgen zij ook beslissende macht; zij worden in theorie omgezet en verschijnen als verstandelijke, verstandige doelstellingen voor een vita nuova; de Dumay's worden dan ernstig en doortastend, en dat ligt hun slecht.'
Twee jaar na Hampton Court liet Ter Braak Dr. Dumay verliest... volgen, een roman waarin wederom de terugkeer naar de (on)gewoonheid een prominente rol speelt, zij het dat de angst voor verstarring ditmaal nadrukkelijker aanwezig is en de 'waarheid' van Hampton Court een onwaarheid blijkt te zijn. Ter Braak zelf noemde het boek de voortzetting van Hampton Court, 'maar heel anders geschreven'.
Victor Dumay, een leraar klassieke talen, vat in dit boek spontaan het plan op een huwelijk aan te gaan met het volksmeisje Karin. Tegen wil en dank meegesleept in een wild avontuur ziet Dumay evenwel tijdig in dat een dergelijke mimicry tot mislukken gedoemd is. Hij realiseert zich zijn geestelijke en sociale mobiliteit op het spel te hebben gezet en de illusie te hebben gekoesterd een burgerman te kunnen zijn:
'Dat wreekt zich eens... Ieder komt aan de beurt voor zijn huiskamerroman...'
In Ter Braaks privéleven had zich tevoren iets soortgelijks voorgedaan nadat hij een relatie was gestart met de Duitse Gerda Geissel. Dergelijke autobiografische elementen zijn er wel meer in Dr. Dumay verliest... Zo is een van Dumay's collega-docenten een naar waarheid getekende beroepsgenoot die Ter Braak in zijn ambt van leerkracht tegen zijn zin aantrof in de docentenkamer van het Rotterdamsch Lyceum. Na een 'bronnenstudie' gaf hij Dumay's antagonist Max Donner de trekken van drie personen mee met wie hij in het dagelijkse leven eveneens een wat complexe verstandhouding had: de dichters Dick Binnendijk en Jan Engelman en de journalist-auteur Jo Otten. Achter de Indische leerling Jean Wood, die Dumay een metaforische tik op zijn achterwerk geeft, gaat wellicht Du Perron schuil, iemand die een beslissende draai aan Ter Braaks denken over literatuur gaf. Du Perron schoffelde overigens het hele manuscript van Dr. Dumay verliest... door, volgens Ter Braak om het nodige 'realistisch onkruid' te wieden. Na afloop noemde Du Perron (in navolging van zijn echtgenote Elisabeth de Roos) Dr. Dumay verliest... desondanks een 'Hollandsche roman', wat in Du Perrons terminologie allerminst een compliment was.
De pers reageerde overwegend negatief. Karakteristiek was de reactie van Hendrik Marsman, die het boek tot de grond toe afbrandde. In een reactie daarop gaf Ter Braak toe dat fictie en non-fictie in Dr. Dumay verliest... wellicht te smalle, communicerende vaten waren gebleven:
'Het is te direct misschien overgeschreven uit mijn bestaan van hollandschen burger.'
Ter Braak droeg het boek op aan Ant Faber, met wie hij dat jaar in het huwelijk zou treden. Bij de genese van Dr. Dumay verliest... was zij, net als Du Perron, nauw betrokken geweest en aan haar kritisch oordeel en advies hechtte Ter Braak veel waarde. Zo had hij zich tijdens het beschrijven van de baby van Max Donner in een van zijn brieven aan Ant bijvoorbeeld afgevraagd wat nu eigenlijk de eigenschappen van een pasgeborene waren...
'De baby (die het ontwaken van vaderlijke gevoelens bij Dumay moet illustreeren) baart me zorg. Kun jij me daarover amusante bijzonderheden verschaffen? Zoo'n kind praat toch nog niet? Loopt het al? Zit het nog in een box? Etc. etc.'
De negatieve ontvangst van Hampton Court kwam het schrijfproces van Dr. Dumay verliest... niet ten goede. Eind 1932 was Ter Braak nog niet veel verder gevorderd dan de eerste twee hoofdstukken, die zouden worden afgedrukt in het januarinummer van Forum, waarin Dr. Dumay verliest… vervolgens integraal zou worden geplaatst. Maar als romancier was het vertrouwen hem danig in de schoenen gezonken. Hij vroeg zich dan ook af of hij de eindstreep van dit feuilleton wel zou halen. In een brief aan Marsman bekende hij gevoelig te zijn voor de communis opinio. En dat was misschien wel de voornaamste reden dat Ter Braak het schrijven van verhalend proza na de boekuitgave - waaraan hij overigens een ander slot gaf dan de voorpublicatie in Forum - voortaan maar aan anderen overliet. Hoewel hij zijn lesje inmiddels had geleerd, was hij niet gehéél teleurgesteld: Dr. Dumay verliest... had namelijk ook winst opgeleverd:
'Misschien heb ik met Dumay mijn tol aan Holland betaald; ik ben nu eenmaal een Hollander, (...), en val dus ook een beetje onder de daar heerschende tolwetten.'
En dat was, na Hampton Court, per saldo de waarheid van Dr. Dumay verliest...
Literatuur
- Hein Leferink, 'Dr. Dumay verliest... Aantekeningen bij een aangename kennismaking'. In: Menno ter Braak. Een verzameling artikelen onder redaktie van Sjoerd van Faassen. 's-Gravenhage 1978, blz. 87-98.
- Em. Kummer, Literatuur en ideologie. Proust en Ter Braak, Amsterdam 1985, blz. 274-341.
- Willem Mooijman, ‘Tweede jaargang. Eerste nummer, gedateerd: januari 1933’. In: Forum: brieven, citaten, dokumenten en knipsels, Den Haag/Rotterdam 1969, blz. 128-135.