In gesprek met de vorigen

Toelichting

Ter Braak: 'Onder het schiften van een groot aantal opstellen, die ik tusschen 1933 en 1938 schreef, ontstond dit boek langzamerhand vanzelf, nl. in de vorm van een reeks ontmoetingen met de "vorigen". Onder het herlezen immers kwam ik steeds weer tot de ontdekking, dat ik over mijn generatiegenooten nog weinig had kunnen zeggen, dat mij definitief genoeg voorkwam om in een boek te worden herdrukt; en zoo kwam ik er toe, voorloopig alles uit te schakelen, wat op hen betrekking had. De hier gebundelde essays zijn dus "gesprekken" met hen, over wie ik iets definitiefs meende te hebben geschreven; "definitief" uiteraard niet opgevat in de zin van "objectief en voor eeuwig", want aan zulke pretenties heb ik nog steeds niet leren gelooven.

De reeks dezer "vorigen" loopt van Erasmus tot Jan Romein, om te besluiten met een proeve van critiek op mijn "vorig" zelf. De moraal van den bundel scheen mij het best te zijn samengevat in een brief over het individualisme, die ik daarom aan deze verzameling heb toegevoegd.'

In Gesprek met de vorigen is het gevolg van een creatieve impasse. Volgens Ter Braak was de bundel 'een product van de angst- en afschuwperiode na den val van Oostenrijk.' Het boek dat hij werkelijk had willen schrijven, vermoedelijk De nieuwe elite, wilde als gevolg van de tijdsomstandigheden maar niet uit zijn pen vloeien. Toch wilde hij iets produceren, en daarom werkte hij, 'mit Mühe und Not', artikelen om - waaruit 'het krantendeel' nagenoeg verdwenen was - die in de loop der jaren waren verschenen in Het Vaderland en het tijdschrift Groot Nederland. Maar hoewel Ter Braak voor de stof weer rijkelijk kon putten uit zijn plakboeken: zonder slag of stoot kwam In gesprek met de vorigen niet tot stand:

'De weerstanden, die ik heb te overwinnen, komen niet zoozeer voort uit den vrees voor oorlog (want met oorlog houdt alles op), als wel uit algemeene malaise-gevoelens, naar aanleiding van de liefelijkheden in de wereld. De betrekkelijke afgeslotenheid, die ik dringend noodig heb om het boek te kunnen schrijven waarvan ik vol zit, ontbreekt daardoor.'

Ondanks de sombere tijdgeest moest Ter Braak toegeven, dat hij uiteindelijk 'met wellust' de proeven had gecorrigeerd van een bloemlezing waarin stukken over o.a. Erasmus, Machiavelli, Saenredam, Rembrandt, Huygens, Gorter, Leopold, Multatuli, Couperus, Van Schendel, Kafka, Gide en Thomas Mann vereeuwigd zouden worden (voorgenomen artikelen over Vondel en Pirandello hadden de eindstreep niet gehaald). Een beter tijdverdrijf was er thans misschien wel niet. Toch was In gesprek met de vorigen bepaald 'geen zinneloos bundeltje' geworden:

'Proeven corrigeeren is in zulke omstandigheden een prachtige therapie; je houdt je bezig met cultuurprestaties,die al in den vorm zijn gegoten, en die dus geen bijzondere energie meer vereischen, maar toch boeien. Een omweg, en een rare omweg, naar den ivoren toren!'

Maar ook lezers raakten geboeid. Zo trok het artikel 'Decadent zonder decadentie', gewijd aan Kafka, de aandacht van diens vriendin Dora Dymant. Zij en Ter Braak spraken elkaar naar aanleiding van dit stuk in 1939 te Den Haag; volgens Fred Batten omdat Dymant kennis wilde maken met de Hollandse auteur die zo excellent over Kafka had geschreven. Bij die gelegenheid gaf Dymant Ter Braak een foto van haarzelf en een opname van Kafka.

Als een soort appendix bevatte In gesprek met de vorigen een epistel dat Ter Braak tevoren aan Greshoff had geschreven, een tekst die vooruitliep op wat hij in De nieuwe elite aan de orde zou stellen. In de desbetreffende brief had Ter Braak de aloude vraag aan de orde gesteld hoe hij zich als individualist in de massa te gedragen had. Een poging zich tijdens een betoging voor de democratie met de gemeenschap te engageren, had hem namelijk weer eens het gevoel bezorgd dat hij gedoemd was voor eeuwig een 'afzijdige toeschouwer' te blijven. De behoefte op te gaan in een specifieke massa had hij niet; een positie aan een of ander 'front' stond hem niet aan. Ter Braak stelde zich daarom maar tevreden met de overtuiging dat hij 'in allerlei opzichten tot allerlei massa's' behoorde. Een individualist in engere zin voelde hij zich per saldo niet; zo gemakkelijk zou hij zich niet laten vangen:

'Het individualisme wordt, zo wil het mij voorkomen, pas een aanmatiging en een bakersprookje, wanneer het zich meent geëmancipeerd te hebben van de massa-bewegingen door zijn toewijding aan het verschil en zijn afkeer van de gemeenplaats; maar zolang het geen ijdele afzondering tot deugd proclameert en o.a. ook de bereidheid insluit tot sociale medeplichtigheid, kan er geen reden zijn om een wanhoopstegenstelling te maken tussen collectivisme enerzijds en individualisme anderzijds. Het enige wezenlijke verschil tussen een collectivist en een individualist, dat overblijft, is, dat de collectivist zijn deelhebben aan massa's exalteert tot het de schijn heeft, of hij precies weet, hoe de massale strijdkrachten zijn opgesteld en elkaar bevechten, terwijl de individualist, zich ervan bewust dat hij geschoven wordt, genoegen neemt met de rol van ‘intellectueel geweten’, die hem bij een veel gecompliceerder spel is toebedeeld. Eigenlijk is dus de individualist principiëler collectivist dan de collectivist zelf, want hij paait zich niet met de illusie, dat hij slechts tot één, door een formule te omschrijven massa behoort.'

In een leven anders dan in een staat van betrekkelijke afzondering geloofde Ter Braak uiteindelijk niet; de tegenstelling tussen 'menschelijke sympathieën' en 'intellectueele waardebepalingen' was hem dan ook vreemd. Dat waren aspecten die volgens hem immers onscheidbaar waren:

'(...) de menschen, met wie ik menschelijk sterk sympathiseer, hebben althans in mijn intellectueele waardebepaling eveneens een hooge plaats.'