Man tegen man

Toelichting

Ter Braak: 'De bundel "Man tegen Man" is het complement van "Afscheid van Domineesland". Veel commentaar op den titel is wel overbodig. Als criterium bij het opstellen van den inhoud gold voor mij uitsluitend de waarde van een opstel als document van zelfbevrijding. De eene zelfbevrijding mag er gewichtiger uitzien dan de andere: aan elk van deze essays beleefde de schrijver iets van een afrekening met een "Man", een persoonlijkheid wel te verstaan. Dat het eenig verschil maakt, of men tracht af te rekenen met Huizinga dan wel met van der Velde, doet in dit verband niet ter zake; afrekenen moet men, voor een flesch Bourgogne evengoed als voor ranja met een rietje.'

In Man tegen man bundelde Ter Braak opstellen die in de periode 1927-1931 waren ontstaan en die vooral in De Vrije Bladen door hem in het licht waren gegeven. Van enkele van deze stukken had hij voor Man tegen man de titel aangepast.

Man tegen man was de oorspronkelijke titel van Afscheid van domineesland, maar gezien de veelheid aan artikelen werden er twee bundels uit samengesteld, aangevuld met enkele andere stukken.

Blijkens de titel is Man tegen man een afrekening, een boek dat volgens Du Perron 'minstens even moorddadig' was als diens bundel Vriend of vijand, die dat jaar in dezelfde reeks bij Stols verscheen. Ter Braak was op dat moment geheel in de ban van de strijdvaardige Du Perron, met wie hij spoedig het maandschrift Forum zou lanceren. Aangestoken door diens vuur schreef Ter Braak 'Prisma of Dogma?', dat aan de wieg stond van hun blad en dat voor veel tumult zou zorgen in de contemporaine literatuurkritiek. Hun eerste slachtoffer werd Binnendijk, dichter, criticus én Ter Braaks vriend van het eerste uur.

Het programmatische 'Prisma of Dogma?' is een van de meest betekenisvolle opstellen in Man tegen man; in literair-historische zin kent het zijn weerga nauwelijks. Een aanzet tot dit stuk gaf Ter Braak reeds in 'Het Opium der Vormen', een tekst waarin hij zich keerde tegen de aanbidders van de vorm, waaruit volgens de vitalist Ter Braak alle dynamiek verdwenen was en verstarring, zwendel en gedachteloosheid bijgevolg op de loer lagen: 

'Scheppen, het geschapene liefhebben en het toch vernietigen; deze drie noemen wij leven; het zwaarste is deze drie gelijkelijk te aanvaarden.'

In zijn inleiding op Prisma. Bloemlezing uit de Nederlandsche poëzie na 1918 verklaarde Binnendijk dat hij 'vormkracht' als criterium had gebruikt in de samenstelling van de bundel, want poëzie was volgens hem niets anders dan 'een van de aanleiding en den schrijver losgeraakt gewas, een organisme, een bloem'. Wat tot resultaat had, dat hij eerste- én tweederangs poëzie in de bundel bijeen had gebracht.

Ter Braak haalde een schoffel door Binnendijks verzentuin en eiste dat het werk uit de humus der persoonlijkheid tot stand zou komen. Binnendijks selectie had volgens hem namelijk tot gevolg gehad dat het onderscheid tussen oorspronkelijkheid en epigonisme was verdwenen.

Na een strijd van man tegen man in De Vrije Bladen leidde 'Prisma' zelfs tot de ophef van dit blad in tijdschriftvorm en tot een voorlopig einde van de vriendschap tussen Ter Braak en Binnendijk. Per saldo bleek Du Perron hem toch meer waard te zijn. Voor zijn nieuwe vriend was poëzie een 'presenteerblaadje', geen 'Perzisch tapijtje', zoals de dichter Martinus Nijhoff meende. En van die formele poëzie-opvatting was Binnendijks 'vormkracht' volgens Ter Braak de belichaming geweest.

Over het financiële succes van Man tegen man maakte Ter Braak zich geen illusies. Een contract was er dan ook niet. Wel een gentlemen's agreement met Stols.

Ter Braak: 'Je begrijpt, dat een contract voor mij niet in de eerste plaats een financieel belang vertegenwoordigt. De eenige consequentie, die er uit dien hoofde voor mij uit voortvloeit, is, dat als de zaak rendeert, de schrijver ook in dat rendement deelt. Blijkt de geheele opzet voor jou een schadepost, dan zal ik er geen moment aan denken, je op grond van een contract te 'manen'; daarvoor waardeer ik te zeer je initiatief en weet ik bovendien te goed, wat er in Holland aan zulke uitgaven vastzit. Beschouw dus dit verzoek van formeelen aard, dat echter juist bij een amicale verhouding tusschen de betrokken personen van nut kan zijn.'

Geen vorm dus, wél een vent.

Literatuur

  • J.C. Bloem, 'Vorm of vent', in: Den Gulden Winckel  31 (1932), afl. 366 (juni), blz. 101-104; afl. 369 (sep), blz. 174-176. Ook in: Verzamelde beschouwingen. 's-Gravenhage 1950, blz. 190-203; en in: Het onzegbare geheim: verzamelde essays en kritieken, Amsterdam 1995, blz. 1911-1963.