Arthur Müller Lehning
Bett und Sofa op den index
Bovenstaand artikel, geschreven naar aanleiding van het verbod van ‘Bett und Sofa’, publiceeren wij mede in de hoop, dat voorstanders eener andere zienswijze daarin aanleiding zullen vinden hun standpunt nader toe te lichten; wij stellen daarvoor onze kolommen gaarne open. - Red.
Met het eerste veto, dat de centrale keuringscommissie heeft uitgesproken, - een veto, waarop geen beroep meer is - is tevens het vonnis geveld, waarop òòk geen beroep meer is, over deze geheele nationale censuurinstelling en over de oekase, die ‘kan worden aangehaald’ als ‘Bioscoopwet’, een wet, waarvan het doel, naar een der commentators schrijft ‘in hoofdzaak de bescherming der minderjarigen tegen slechte invloeden’ zou zijn, maar die tevens een preventieve censuur voor volwassenen heeft ingesteld, een censuur, die in dezen vorm hier te lande onbekend was en die in strijd is en onvereenigbaar met vrijheden, die men door den geest der grondwet gewaarborgd zou achten en die, zooals dit eerste verbod bewijst, een aanslag beteekent op de film. De willekeur, die tot nu toe de verschillende filmverboden heeft gekenmerkt, - een willekeur eener overheid, wier houding ten opzichte van de russische film aan de klassieke motiveering herinnert, waarmee een keizerlijk charlatan de opvoering van Hauptman's Weber verbood: Die janze Richtung passt mir nicht - was voor Staatscommissie, Parlement en Regeering, die negen jaar noodig hebben gehad om deze wet uit te broeden, blijkbaar geen voldoende waarborg, dat het nederlandsche publiek bewaard zou worden voor het verderf van den ‘Schund’, die naar hun meening in te hooge mate in de film aanwezig is, dan dat de overheidszorg zich zou mogen beperken tot kinderen beneden de veertien jaar en minderjarige personen van veertien tot achttien, wilde men tenminste niet Dominé Kersten in zijn radikale voorstel volgen om het heele bioscoopbedrijf geheel en al, eens en voorgoed, uit te roeien.
De noodzakelijkheid eener centrale keuring voor volwassenen werd o.a. hierop gebaseerd, dat de contrôle van den burgemeester, die op grond van artikel 188 van de gemeentewet films ‘strijdig met de openbare orde of zedelijkheid’ kon verbieden, te zwak werd geacht, en deze formule in de praktijk zoo wordt opgevat, dat alleen excessen uit de vertooningen moeten worden geweerd. Ook uit deze officieele toelichting blijkt dus, dat men het blijkbaar niet tot de competentie van den burgemeester acht films wegens hun strekking te verbieden en men mag zich inderdaad afvragen of deze aanwending ooit de bedoeling van den wetgever geweest kan zijn. Deze willekeurige bedenkelijke aanwending is aan den burgemeester nu ontnomen en uitdrukkelijk beperkt tot een eventueel verbod van de door de centrale commissie toegelaten films, waarvan eventueel ‘stoornis van de openbare orde’ zou zijn te duchten.
Films zullen in het openbaar nog slechts mogen worden vertoond ‘dan indien en voor zoover zij door de centrale commissie, als niet in strijd met de goede zeden of de openbare orde’ worden toegelaten. Een nog strengere censuur dus dan die de burgemeesters hebben gemeend te mogen uitoefenen op grond der gemeentewet, een censuur, die zich reeds niet beperkte tot excessen inzake zedelijkheid of gevaar voor stoornis der openbare orde of in verband met plaatselijke omstandigheden, maar die het karakter heeft aangenomen van een politieke censuur, waarbij ‘strijdig met de openbare orde’ iedere strekking kan zijn, die niet in overeenstemming is met de geestelijke en maatschappelijke grondslagen der hedendaagsche samenleving.
Het is absoluut niet in te zien waarom een dergelijke censuur zich zou beperken tot de cinematografie en zich niet zou uitbreiden tot alle andere vormen der kunst en überhaupt tot iedereverschijning van het maatschappelijke leven. Het is absoluut niet in te zien waarom op grond der openbare orde een russische film met een revolutionair gegeven verboden moet worden en alle litteratuur, die de volslagen omwenteling der tegenwoordige orde propageert, rustig verspreid, het dagblad, dat in dezen geest verschijnt, dagelijks gedrukt kan worden. Waarom niet een centrale keuringscommissie, die aan ieder manuscript het imprimatur verleend? (werd niet nog
[5]
JORIS IVENS, WIENS FILM ‘DE BRUG’ OP HET VOLGENDE LIGA-PROGRAMMA KOMT, IN ZIJN STUDIO
voorkort luide uitgeroepen dat ook in de literatuur veel ‘Schund’ te vinden is? hoorde men van andere zijde niet beweren dat de moderne literatuur een ‘zoodje’ zou zijn?); die iedere krant censureert alvorens ze verschijnt?; die iedere rede alvorens ze wordt uitgesproken keurt?
- Wellicht om geen andere reden dan deze, dat de letter der grondwet uitdrukkelijk verklaart, dat er geen voorafgaand verlof noodig is ‘om door de drukpers gedachten en gevoelens te openbaren’ -
Met den geest der grondwet is de preventieve censuur, die nu tenminste duidelijk in de wet is vastgelegd in strijd. Ze is in strijd met de goede zeden van een land, dat voorgeeft geen inquisitie meer te kennen en, nog, niet de dictatuur en in strijd is met de orde van een land, dat nu eenmaal geen index voor het openbare leven kent.
Het bioscoopkwaad, aldus de motiveering tot de wet, openbaart zich niet zoozeer in excessen, doch vooral in die ‘nuanceeringen’, die ‘buiten het bereik van het strafwetboek vallen’. Daarom is de contrôle van den burgemeester ontoereikend en is de preventieve nationale censuur voor de film als zoodanig ingesteld.
Tot deze ‘nuanceeringen’ behoort blijkbaar de russche film ‘Bett und Sofa’ in zijn geheel. De officieele motiveering van het verbod is ons, tot nu toe, jammer genoeg onthouden. De overwegingen van het tweede verbod - van de Miss Cavell film - zijn intusschen wel gepubliceerd. Men leert hier kennen wat, naar de opvatting der commissie, in strijd is met de openbare orde en het ‘algemeen belang’. Men leest - men leze - hier hoe de commissie het ‘wederom oprakelen der partijschappen in ons eigen volk’ (n.b. in pro- en anti-duitsch gezinden) ‘dermate in strijd acht met het algemeen belang, dat de vertooning van deze film bovendien in strijd is met wat te verstaan is onder openbare orde’. Het niet zeer heldere nederlandsch is niet dermate zonderling, dat men bovendien niet duidelijk begrijpen kan, waaraan wij hier te lande toe zijn.
Al kent men ook niet de overwegingen der commissie - die van den voorzitter zijn bekend! Deze discrete voorzitter heeft in een rede voor persvertegenwoordigers volgens een krantenverslag73 zijn meening aldus weergegeven:
Van Staveren's standpunt is, dat er propaganda
[6]
met den film mag worden gemaakt, echter niet tegen de wetten des lands. Een film als ‘Von Bett und Sofa’, waarin het goed recht voor het plegen van abortus wordt bepleit, wordt dan ook afgekeurd.
Dergelijke dingen (sic) en opzettelijke vuiligheid wordt geweerd!
In de eerste plaats is hier op te merken, dat het goede recht van abortus in deze film in het geheel niet wordt ‘bepleit’, maar hoogstens wordt gekonstateerd. Inzooverre er iets ‘bepleit’ wordt in dit verband, dan is het de moreele en psychologische noodzakelijkheid onder bepaalde omstandigheden van dit goede recht geen gebruik te maken.
In de tweede plaats maakt deze film geen propaganda tegen de wetten van dit of een ander land. Maar zelfs al zou er propaganda gemaakt worden, in casu tegen het desbetreffende artikel van het nederlandsche strafwetboek, dan is de vraag gewettigd op grond van welke orde en op grond van welke goede zeden deze te verbieden zou zijn. Opruien tot een strafbaar feit doet deze film niet! Uit de film is hoogstens op te maken, dat in Sovjet Rusland de abortus, mits door bevoegde medici uitgeoefend, toelaatbaar is.
Maar in de derde plaats is op te merken dat de slotscene van deze film, waarin deze abortus aan de orde is, en wordt afgewezen, en die overigens het zwakste deel van deze film is, voor de geheele film van volstrekt ondergeschikt be-belang is. Alsof men trouwens ter beoordeeling van de russische film een maatstaf kan aanleggen van uitsluitend moreelen, of politieken, of aesthetischen aard!
De voorzitter van de centrale keuringscommissie, die, volgens het koninklijk Bioscoop-besluit van den 22sten December 1927 ‘voor onbepaalden tijd’ wordt benoemd, verklaarde: ‘Bett und Sofa wordt dan ook afgekeurd’, een verklaring, waarvan Het Volk, (7 Maart '28), dat in dit geval wel goed zal zijn ingelicht, - (en buitendien is het voorzitterschap der keuringscommissie toch wel een dementi waard!) - kan schrijven, dat partijgenoot Van Staveren deze verklaring had gegeven - een ontstellende ontdekking noemt ‘Het Volk’ het - op een oogenblik dat de voorzitter der keuringscommissie de film, die hij zou, of zou laten, afkeuren in het geheel nog niet had gezien!
Zou het, na zulk een debuut, dat reeds dergelijke antecedenten heeft opgeleverd, geen aanbeveling verdienen dezen voorzitter met zijn geheele commissie maar van hun hoogst verantwoordelijke taak te ontheffen en de wet, die dit alles heeft veroorzaakt, weer allerspoedigst op te heffen met terugwerkende kracht?
Ligt het niet op den weg der Filmliga, wier cultureele taak toch niet beperkt wil zijn tot het vertoonen voor een uitgelezen publiek van de goede of verboden film, niet beperkt tot een bloedeloos aesthetisch avant-gardisme, den strijd aan te binden tegen de aanranding der filmkunst en vòòral tegen de aanslag der elementair geestelijke vrijheden?
Zal men nu eindelijk in dit land van de slappe reactie tot die actie komen, die reeds een jaar verzuimd is? Ook de Nederlandsche Filmliga, die zich ten doel stelt ‘de film tot filmkunst eenerzijds en de vorming van een kunstzinnig bioscooppubliek anderzijds’ te bevorderen, zal toch moeten begrijpen dat, op deze wijze, tegen den tijd dat het bioscooppubliek ‘kunstzinnig’ en de film tot filmkunst geworden is, er geen film meer te draaien en er in de bioscoop niets meer te zien zal zijn.
Wellicht is er voor de Filmliga nog een taak in een land, waar de democratie het rustig aanziet dat de vlag van bescherming van minderjarigen een hoogst verdachte ondemocratische lading moet dekken; waar het intellect zich niet meer geroepen voelt voor geestelijke vrijheden op te komen; waar de arbeidersbeweging niet protesteert tegen de voortdurende aanranding van de eenige filmkunst van sociale beteekenis en buitendien van proletarische kunst; waar het niet in strijd is met de openbare orde, dat een machtswellustig vrouwtje van Stavoren, - terwijl in deze streken toch werkelijk geen overvloed heerscht! - het gouden filmkoren over boord mag werpen, zoodat dit land met geen schip meer te bezeilen zal zijn en weldra behooren tot de ‘Pays Morts’.