L.J. Jordaan:
Onze elfde en twaalfde matinee

N.B. Daar voor het 12e programma geen nummer van Filmlige werd uitgegeven, resumeeren wij hier het vertoonde:
1. WL. POLISSADIW: LANTERNE MAGIQUE Satyrische lantaarnplaatjes
2. VOOROORLOGSCH JOURNAAL
3. ABEL GANCE: AUTOUR DE NAPOLÉON
 
4. ABEL GANCE: MARINE
4a.   NOCTURNE
5. RENE CLAIR: Reprise ENTR' ACTE

Ivens' zekerheid bij den compositairen en technischen bouw van zijn film was een openbaring, die alleen verklaard kan worden door een helder en juist filmisch inzicht en een strenge zelfcritiek. Bij een nadere beoordeeling valt allereerst op, de goede rhythmische verdeeling en de variatie op het gegeven motief. De eenvoudige, nimmer falende maatstaf: verveelt het werk - of niet?, wees dit voldoende uit. Belangrijk is verder het onmiskenbaar oorspronkelijke in deze cinematografische eersteling, het zuiver Hollandsche element. Boven den Russischen zin voor de schoonheid der objectieve realiteit en de Fransche neiging tot surrealisme en mystiek (zeer sterk in de grosplans der constructie-details) domineert het absoluut Hollandsche karakter, dit laatste dan opgevat zonder eenige hoera-gedachte. Het werk kon mijnentwege ook Samojeedsch zijn, wanneer de heer Ivens toevallig binnen den Poolcirkel geboren ware: hoofdzaak is, dat de factoren landaard en persoonlijkheid hebben geleid tot een sterk oorspronkelijke allure. Wat van groote beteekenis is - gezien het feit, dat de cineast zijn indrukken van de kunstfilm uitsluitend van buitenlandsch werk ontving. Zeker - wij kennen die langzaam zich in beweging zettende locomotiefraderen reeds uit den tijd van Gance's ‘La Roue’ - wij hebben die hand, welke een handle overhaalt, al bij Eisenstein ontmoet en het zou dwaasheid zijn, in het algemeen de Russische en Fransche invloeden te miskennen. Maar de (gedurfde!) opzet, om consequent vast te houden aan de inspiratie, uitsluitend door de constructieve, logische schoonheid van een ingenieursarbeid, is wel zeer Hollandsch. Het is de instinctieve, atavistische drift van den waterlander, die in een plank over een sloot ‘a thing of beauty’ ziet.

Het was een merkwaardige beleving voor de Filmliga, deze zeer geslaagde film van een harer trouwe medewerkers te mogen lanceeren.

 

De beide Russische films, die op programma 11 compareerden, waren werken van uitsluitend kinotechnische waarde. Zij bewezen voor de zooveelste maal, tot welk een hoogte dit volk van geboren cineasten het gebracht heeft. De emoties gaan nergens dieper, dan de vreugde in het handwerk: noch de Oekrajiensche film (die trouwens als documentair fragment bedoeld is) noch ‘Die Bauerinnen von Rjanzanj’ hadden eenige andere beteekenis, dan een tot het uiterste opgevoerde techniek. Maar ik maak hier van de gelegenheid gebruik, om aan te teekenen, dat men dit juist den Russen hevig kwalijk schijnt te nemen. En dat het mij niet recht duidelijk is, waarom! Het prachtige, suggestieve beeldvlak, de virtuoze kameratechniek, zijn hier om hunzelfs wil gegeven, ongetwijfeld. Maar het groote onderscheid met b.v. de Amerikanen is, dat dezen hun mooie en zoete plaatjes aanwenden tot het verkrijgen van een sentimenteel effect.

 

Zoowel de ‘Napoleon’-fragmenten, als de ‘Marine’, die het twaalfde programma vulden, werden in ‘Filmliga’ 7, ter gelegenheid van hun Parijsche première reeds uitvoerig besproken. Een enkele opmerking dus nog slechts.

In de eerste plaats het gemis van het triple écran.

Het is, dunkt mij, geen toeval, dat het juist Abel Gance is, die het triple écran voor het eerst een zoo belangrijke rol toebedeelt. Naar wat ik er totnogtoe van zag in den ‘Napoléon’ en ‘Une Marine’, is het drievoudig beeld het pathetische gebaar van de film. En zonder twijfel is Gance ‘l'homme pathètique’ der Fransche cineasten: een Rostand-op-zijn-best, breed, sonoor, theatraal...maar met panache! Nu is het misschien waar, dat volgens de laatste principes, die immers rotsvast en onaantastbaar zijn, tot ze door nog latere worden omgekegeld, film en pathos onvereenigbaar zijn. Het fnuikende is echter, dat consequent doorgevoerde principes één onaangename eigenschap bezitten - dat ze n.l. zoo dood als een pier blijken. Het is niet prettig, maar niettemin waar, dat met de zonde dikwijls het leven komt. Zoo is het voor een principeel en orthodox gemoed bedroevend, te moeten erkennen, dat bij de première in de ‘Studio 28’ het groote moment kwam, bij de

[p. 268]

[10]

 

verwijding der ‘Marine’ tot een triple écran. Pathos - toegegeven, maar een pathos, dat overrompelt en indruk maakt. Wie zoo'n experiment nooit zag, kan zich onmogelijk een voorstelling vormen van het verrassende en onloochenbare effect van het triple écran..een effect, dat wel zeer inhaerent is, aan de figuur van Gance. Hij heeft ruimte noodig, om te kunnen gesticuleeren en vandaar, dat het uitblijven van zijn grootste troef de volledigheid van het werk niet ten goede kwam.

Nu nog iets over ‘Autour de Napoléon’.

Een bespreking qua talis heeft ten aanzien van een dergelijke curiositeit geen zin, Wel misschien de vraag, of Gance met het publiceeren van vakgeheimen verstandig deed. Ik voor mij, geloof het niet - al had ik persoonlijk deze fragmenten niet graag gemist. Ik laat nu daar, in hoeverre de ietwat pijnlijke zelfingenomenheid van den cineast, die zich wat erg graag en erg dikwijls laat bekijken van invloed is. Per slot van rekening heeft Wagner's spreekwoordelijke ijdelheid en z'n fluweelen baret aan de ‘Meistersinger’ niet de minste afbreuk gedaan. Het is echter de vraag of er velen zijn, die de weelde van technische onthullingen kunnen verdragen. Het is te vreezen, dat menigeen ontnuchterd en diep geschokt zal zijn, bij de ervaring, dat het levendige, virtuose sneeuwballengevecht te Brienne, werd verkregen door een mechanisch ronddraaiende kamera. Want slechts weinigen, zijn zoo diep doordrongen van het téchnische karakter der film, dat zij de factuur van een werk kunnen bewonderen en genieten, zooals men het de penseelstreek van een schilderij of het toucher van een pianist doet.

Ten slotte zij vermeld, dat de roffel bij ‘Entr' acte’ velen in extase bracht.