Reprise Nibelungen
(Seinpost, Scheveningen)
Het zou al even bekrompen als ondankbaar zijn, thans na de intensieve ontwikkeling, die de filmkunst de laatste jaren onderging - na de obsessie van Jannings rug in Variété's laatste acte, de stuwing van Pantserschip Potemkins stampende zuigers, de metalen meedoogenloosheid van een kozakkenpeleton uit Potemkin of Moeder en de ongenaakbaarheid van Pudowkins Petersburgsche ruiterstandbeeld - op het genie van den regisseur der Nibelungen te gaan afdingen. Temeer omdat Fritz Lang met zijn Nibelungen aan velen voor de film als kunst de oogen geopend heeft; omdat de Nibelungenfilm uit een oogpunt van (grootsche en consequente) stijl nog steeds een meesterwerk is; en tenslotte omdat Lang zelf sindsdien blijkens zijn Metropolis en Spione in zijn opvattingen (lees niet zijn prestaties) evolueerde.
Toch kan het niet ontkend worden: het vermoeden, dat men zich, bij het regelmatig voortschrijden van de filmkunst, op grond van allengs verbleekende herinneringen aan de Nibelungen nauwelijks durfde bekennen, bevestigt zich maar al te zeer, wanneer men zich plotseling voor een reprise van een werk gesteld ziet: wat ook de compositorische en picturale verdiensten van de Nibelungen geweest mogen zijn en nog zijn: het dynamisch element ontbreekt ervrijwel algeheel aan.
Er is één woord, dat zich bij aanschouwing van deze film (en men aarzelt haast, de benaming film aan dit stabiele gevaarte te geven) aan den toeschouwer steeds opdringt: het woord monumentaal. Monumentaal is de opzet, monumentaal de allure, monumentaal de geheele stijl van dit monument van Germaansche heldensage, dem Deutschen Volkegewidmet. Monumentaal bovenal ishetin zijn architecturale zwaarte, negatie van alle beweging. Machteloos aan hun omlijsting gebonden staan de hoofdfiguren in hun nis gekerkerd, zitten zij voor het raam gevangen, rijzen zij in het architectonisch middelpunt van den tooneelbouw: in de coulissen staan zij als wachters, of marcheeren zij, door een tyrannieke Pruisische tucht gedrild, op naar de hun toegemeten plaats; iedere beweging is bestemd, om in een uiteindelijke ruststand het tijdelijk verstoorde evenwicht te herstellen.
Hagen-zwart en Siegfried-blank, als aangewezen om door hun contrast de ruimte met de spanning van een conflict te laden, staan elkaar als schragende zuilen van den bouw terzijde. Brunhilde, de ontembare, wordt in een begin- en een eind-stand van het eene naar het volgende beeld verplaatst. De goedige draak ligt decoratief in het landschap gestrekt; architectuur zijn al evenzeer de gecomponeerde landschappen. De zuiverste versteening is bereikt in de tot iconen verstarde wachters van den burcht te Worms; en de Aardmannetjes, die door het machtswoord van den Nevelingenkoning in steen veranderen, zijn voor het geheele werk onbedoeld representatief.
De weinige momenten van massale beweging, de ordelooze massa om Hagen en Siegfried in Worms, het zinneloos heen en weer draven van Brunhildes onderdanen zijn weinig gelukkig. Er is slechts één fragment, dat een waarlijk dyna-
[46]
mische kracht ontwikkelt: Kriemhildes droom - en dit fragment is niet van Lang, maar van Ruttmann.
Uit de beeldvlakvulling en beeldopvolging van den regisseur der Nibelungen resulteert geen beweging, geen spanning - zij dwingt tot een statische rust.
Erkennen wij vervolgens, dat die statische compositie, ook al is zij in haar eenzijdigheid als procédé door den tijd achterhaald, aan het gegeven niet misstaat. Deze in nevelen van oudheid gehulde, met den last van eeuwen sage bezwaarde figuren verdragen geen gemouvementeerd leven; hun beeld, in onze voorstelling gefixeerd, wil geen ontluistering door bijkomstigheden. Paul Richter, na zich in Siegfrieds hoogheid te hebben teruggetrokken, kan zich later als zeeroover uitleven, Hans Adalbert (von) Schlettow en Bernhardt Goetzke, eenmaal zich zelf vergetend voor een Hagen, een Volker, zullen in Ufa-dienst de eigen persoonlijkheid kunnen ronddragen in een stoet van comedies, al of niet aan de operette ontleend, en drama's van de misdaad.
Maar ook het tot bewegingloosheid gedoemde beeld kan beweging uitdrukken. Tusschen een dragende Karyatide en een torschenden Atlas is een essentieel verschil. Het statische in de eerste, het dynamische in den tweede is juist het verschil tusschen Siegfrieds levenlooze draak en Petersburg' van geweldig leven geladen ruiterstandbeeld.
Een monument - De Nibelungen; van stijl, van nationale trots, van versteening en - het zij dankbaar erkend - ook van cinematographie.
TH.B.F. HOYER
Eenige korte beschouwingen over minder belangrijke ‘Films van de maand’ moesten wegens plaatsgebrek vervallen.
RED.