F.A. Stoett:
Geslacht en beteekenis van het woord ‘film’

Op ons verzoek geeft de Amsterdamsche hoogleeraar, schrijver o.m. van het bekende ‘Spreekwoordenboek’, zijn opvatting over eenige actueele taalkundige quaesties, die met het woord ‘film’ samenhangen. - Red.

De vraag naar het geslacht van het zelfstandig naamwoord film is gemakkelijk te beantwoorden. Raadpleegt men De Vries en Te Winkel's Woordenlijst voor de spelling der Nederlandsche Taal met aanwijzing van de geslachten der naamwoorden, dan zal men het zelfstandig naamwoord film er niet in aantreffen: de laatste druk is van 1914. Doch onder het hoofdstuk ‘Over de geslachten der zelfstandige naamwoorden’ vindt men art. 5: ‘Bij de woorden, uit wier beteekenis en vorm niets aangaande het geslacht is op te maken, en waarvan men alleen weet dat zij niet onzijdig zijn, doordien zij nooit het, dit of dat vóór zich nemen, hebben wij om de volgende bedenkingen aan het vrouwelijk geslacht de voorkeur gegeven:

Het verwerpen der verbogen vormen (honds, honde; schaaps, schape, enz.) en het onderdrukken der n achter de toonlooze e der bepalende woorden (den, dezen, zijnen, goeden, enz.) staat bij woorden, wier geslacht niet van elders blijkt, gelijk met het overbrengen in het vrouwelijke. Het lijdt dus geen twijfel, dat de hedendaagsche taal het vrouwelijk geslacht voortrekt. De woordenboekschrijver, die haar geen geweld aandoen en aan den stijl niet noodeloos een voorkomen van stijfheid geven wil, volgt dien wenk, wanneer er geene redenen bestaan die zulks verbieden. Daarom noemen wij b.v. het ter kwader ure uit den vreemde ontleende halt vrouwelijk, niettegenstaande het in de oorspronkelijke taal manlijk is’. Volgens dit beginsel moet aan film in geschreven taal dus het vrouwelijk geslacht worden toegekend, wat dan ook in het gezag hebbend Woordenboek der Nederlandsche Taal III, 4484 (bewerkt door Dr. J.A.N. Knuttel) is geschied. Geheel eenstemmig zijn de woordenboeken op dit punt niet. In Van Dale's Groot Woordenboek der Ndl. Taal, 5de druk (anno 1914) is film onzijdig. Hij citeert: een nieuw film vertoonen; in den laatsten druk is dit veranderd en worden het vrouwelijk èn het onzijdig geslacht er aan toegekend. Deze beide geslachten worden ook vermeld in het Verklarend Handwoordenboek der Nederlandsche Taal (15de druk) van M.J. Koenen. Dit verschijnsel, het voorkomen in twee geslachten, is niets bijzonders. Er zijn tal van

[p. 378]

[70]

 

woorden in een levende taal met een dubbel geslacht, o.a. telegram, animo, grint, schilderij, raam, schort, schemer, e.a. (Overdiep, Moderne Ndl. Grammatica, 1928 § 136 en Kollewijn in Taal en Letteren, 1895). Hoe film aan het onzijdig geslacht gekomen is, kan moeilijk met zekerheid worden uitgemaakt. Misschien onder invloed van het (witte) doek of het lichtbeeld? Zoo werd beest (oorspr. vr.) onder invloed van dier onzijdig, en nam nacht (oorspr. vr.) het mannelijk geslacht aan door dag. Eveneens werd oogenblik (m.) onzijdig door het moment. Het is echter waarschijnlijker dat dit onzijdig geslacht is toe te schrijven aan de spreektaal der Ghetto-Joden, die het de en het geslacht meermalen verwisselen. Zoo lees ik bij Querido, Aron Laguna, bl. 31: het kuif; bl. 38: het kedijk; bl. 49: het poes; doch op bl. 135: de nes (nest) en bl. 136: de bees (beest). Persoonlijk heb ik nooit van het film hooren spreken; het komt me dan ook voor dat dit geslacht tot bepaalde maatschappelijke kringen is beperkt. In Limburg en Brabant wordt film tot de mannelijke woorden gerekend (invloed van hd. der Film?). Men zal bijv. te Maastricht zeggen: Das ene sjoene fillem. Dee mooste ziin (dat is een mooie film, die moet je zien). Het vervangend woord is nooit hij, maar altijd 'r. Zoo heeft dit woord dus in de levende taal drie geslachten. Aan een dialect kan in een gemeenschap met een gevestigde eenheidstaal niet zulk een overwicht worden toegekend, dat wij bij de bepaling van een geslacht ons daarnaar zouden regelen. Het algemeen beschaafd beslist, en dat spreekt van de film.

De vraag kan worden gesteld of de voornaamwoordelijke aanduiding hij en zij ons niet kan helpen bij de bepaling van het geslacht. Uit verschillende studiën, vooral van Ph.J. Simons (Hij of Zij of Het, feiten en beschouwingen omtrent voornaamwoordelijke aanduiding, J.B. Wolters, Groningen 1920) is echter gebleken, dat zeer fijne onderscheidingen op dit gebied volstrekt niet in de spreektaal samenvallen met het grammatisch geslacht, zoodat zelfs de Staatscommissie door den Minister van Onderwijs ingesteld om de spelling te regelen tot de conclusie kwam, dat het gebruik van hij en zij moet afhangen van hetgeen in beschaafde taal wordt gezegd84.

Volgens De Vries en Te Winkel moet dus in geschreven taal aan film het vrouwelijk geslacht worden toegekend. In de algemeen beschaafde spreektaal heeft dit zelfstandig naamwoord het de geslacht. Een mannelijk of een vrouwelijk geslacht kan in de dagelijksche spreektaal niet worden onderscheiden, aangezien dit onderscheid reeds sedert eenige eeuwen in Holland niet meer bestaat: in de dagelijksche spreektaal kent men alleen een de en een het geslacht.

Ten slotte nog een enkele opmerking over het woord film. Zooals men weet, is dit door ons uit het Engelsch overgenomen, waar het de beteekenis vlies heeft, doch in de middeleeuwen kenden ook wij dit woord in den vorm vilm, velm (vlies), waarvan een bijv. naamwoord vilmich, vliezig. In lateren tijd ontmoet men een bijv. naamwoord roodvillemen van koeien, ter aanduiding van een op bepaalde wijze gekleurde of geteekende huid (Boekenoogen, de Zaansche Volkstaal, 853); ook nu nog komt het zelfst. naamwoord voor in Zuid-Nederland in den vorm vlim, vlem, vlies, waarin de kern of de pit van appels en peren zit, naast een werkw. vlimmen, ontvlimmen, de vlimmen van een appel of peer uitsnijden, er het klokhuis uitsnijden (De Bo, 1336). In een enkel dialect leeft dit woord dus nog voort; in de algemeene taal is het verdwenen en thans opnieuw aan het Engelsch ontleend. Het is hier mede gegaan als met het zelfst. naamwoord elf, dat in de middeleeuwen ‘booze geest, duivel’ beteekende, en dat later opnieuw uit het hd. of het eng. is overgenomen in den zin van natuurgeest. Evenzoo ging het met het werkwoord seinen, dat in de middeleeuwen voorkomt in den zin van zegenen, een teeken des kruises maken, later verloren ging in dezen vorm (in 't Friesch nog seinje), en nu opnieuw ontleend is aan het eng. to sign, doch in geheel anderen zin.

Thans is film reeds zoo ingeburgerd, dat men er allerlei samenstellingen en afleidingen van maakt, die nog dagelijks worden vermeerderd. Het is een Nederlandsch onmisbaar woord geworden, evenals andere Engelsche woorden, waarvan sommige een meer of minder Nederlandschen vorm hebben aangenomen, zooals bakzeilhalen, boksen, buffer, cokes, clown, davit, (gas)fitter, jam, kwast (drank), lift, mail, pier (te Scheveningen), rail, schoener, stoppen (van een trein of een boot), tram, tunnel, treiler, voetbal, enz. enz. Het te verdietschen door rolprent is overbodig en onnoodig, al is dit woord ook beter dan bibberphotografie, trilbeeld of wisselbeeldvertooning, waardoor men het vroeger wilde weergeven. Film is reeds zóó gewoon, dat het ook figuurlijk gebruikt wordt voor het een of ander gebeuren: 't was 'ne fijne film, zegt men in Brabant in dien zin; evenzoo elders, bijv. in Groningen: da's 'n

[p. 379]

[71]

 



illustratie
RENÉ CLAIR TROTSEERT DEN HOLLANDSCHEN WINTER OP HET IJ
DOOR OMSTANDIGHEDEN BUITEN SCHULD VAN SCHRIJVER EN REDACTIE KAN DE TEKST VAN CLAIR'S CAUSERIE IN DIT NUMMER NOG NIET WORDEN AFGEDRUKT


mooie film, een aardig, grappig tafereel (Ter Laan, Nieuw Groninger Wdb. 220). Leutige Brabanders gaan zelfs zóó ver, dat ze een closetrol een poepfilm noemen. De ‘rolprent’ bestaat alleen op papier.

84Zie C.J.N. de Vooys, Verzamelde taalkundige opstellen I, 247-248.