[Critiek]



illustratie

Simba City Theater, Den Haag

De documentaire alomtegenwoordigheid van de film is nog nieuw genoeg om ons bezig te houden; toch zou, wanneer Simba hier als documentaire film besproken wordt, er een andere term bedacht moeten worden voor werken als ‘Gras’ of Mol's kristallenfilm. Simba staat tot de cinegraphie als een platenatlas tot de beeldende kunst; wanneer de wildernissen, waar het werd opgenomen, voor ons toegankelijk waren, zou men Simba niet hoeven te gaan zien. Iedere poging tot verwerking van de opgenomen natuur ontbreekt en er is geen spoor van compositie; bovendien hebben de vervaardigers, die een goed oog bleken te bezitten voor de schoonheid van het dierenleven, dat zij ontmoetten, zich niet aan de mentaliteit kunnen onttrekken van wie in Zwitserland de foto van een alp denkt te verlevendigen met een rustieke pose van zijn reisgenoot.

Niettemin - deze wildernis zullen wij voorloopig niet bereiken, en wat deze film ervan laat zien, is van een meesleepende schoonheid. Een kudde giraffen blijkt zich juist zoo te bewegen als de begrafenisstoet uit Clair's Entr'acte; er zijn antilopen in hun subtiele broosheid bespied; men ziet een zeldzame rijkdom van dierenleven rondom een drinkplaats, en ook de langzamerhand wel afgewerkte bedrijvigheden van een zwarte volksstam krijgen hier nog een verrassend en eigen aspect in een macaberen stoet van weggejaagde priesters.

ELISABETH DE ROOS

IJsbreker Krassin Cinema Royal, Amsterdam

Deze voortreffelijke, bondige, documentaire film ziet men met dezelfde kcele spanning, waarmee men ook een journaal van een zeventiende-eeuw-

[p. 383]

[75]

 

schen zeekapitein leest. Met dat al is de oorzaak dier spanning verschillend. De Krassin-film verrast zeer bepaald niet in de eerste plaats door de krasse staaltjes en de stoute stukjes, niet dus door zijn avonturierscachet. Het is zeer wel mogelijk, dat men het met de historische waarachtigheid niet zoo nauw heeft genomen en de prachtige ijsfragmenten op (in historischen zin) willekeurige wijze aan elkaar heeft gemonteerd. Het zichtbare expeditiejournaal eischt, om indruk te maken, om het beeld te geven van een tocht met stadia, met climax, met inspanningen en overwinningen, een compositorisch talent, dat telkens nieuwe aspecten naar voren weet te brengen. Wat aan de meeste documentaire film ontbreekt, is dit inzicht in de realiteit van een expeditie, dat van den maker, meer dan bravourestukjes, compositorische fantasie vergt.

Hij, die de Krassin-film componeerde, heeft iets geweten van de tragiek van het ijs, dat steeds onverzettelijker wordt, dat de schepen der menschen doet kreunen. Uit de aanteekeningen der operateurs stelde hij een reisverhaal samen, dat gebouwd is op het Leitmotiv van scheurend, krakend ijs en worstelende individuen. Zoo gaf hij aan een tocht, die een tijd lang de internationale krantenlezers door een onwerkelijke reeks van dorre berichten bezig hield, maar zonder hen te orienteeren, de poëzie der compositie, de illusie der werkelijkheid via de vaardige selectie.

Het is jammer, dat door de omstandigheden de climax, die goed wordt opgevoerd, geen hoogtepunt bereikt in de redding der verlorenen. Dit had een groot moment kunnen zijn, maar het bleef door gebrek aan materiaal een vlakke episode. Het accent viel nu te zeer op het barbaarsche ijs, zonder de verlossing uit deze woestenij raak genoeg te treffen; materiaal en compositie veroorzaakten hier disharmonie.

Overigens verwonderde men zich over het feit, dat deze film toegelaten werd voor vertooning in het publiek. Men ziet de ijsbrekers der Russen met een geweld aan het vernielen, dat in strijd moet worden geacht met de openbare orde. Er wordt bepaald beestachtig in deze stille, blanke wereld huisgehouden; en deze slechtheid werd m.i. niet voldoende gecompenseerd door goede daden, omdat z.g. voor de eigenlijke redding der Nobile-expeditie geen materiaal genoeg was! Jawel, dat zegt de Sovjetwolf in schaapsvacht, om de destructieve tendenz te maskeeren....

Victor Sjöström: The Divine Woman
Theater Tuschinski, Amsterdam

Refereerend aan ons hoofdartikel in dit nummer, hebben wij over dit bestellingswerk van Sjöström,

illustratie
GRETA GARBO ALS ANNA KARENINA
FOTO METRO GOLDWIJN


eens een belangrijk vertegenwoordiger der oude zweedsche cinegraphie, weinig te zeggen. Het is de oude geschiedenis van den regisseur, die in Hollywood ten gronde is gegaan, en een eierdans tusschen de thema's van eerzucht en liefde moet uitvoeren, zonder de eerzucht (steunpilaar der amerikaansche maatschappij) te knauwen en de liefde (slaapmiddel dierzelfde samenleving) te ontleden. Er is met die onmogelijke wereld van aan-het-tooneel-willen en eenvoudig-gelukkigwillen-zijn langzamerhand niets meer uit te voeren, als men steeds kool en geit moet sparen. Dan komt men onvermijdelijk tot deze krankzinnige scenario's, die wellicht op een zeer verstard publiek nog libidineuze reacties teweeg brengen, maar voor ieder behoorlijk gesmeerd brein onzin beteekenen en anders niets. Wanneer deze onzin dan nog zeer conventioneel, zonder een sprankje originaliteit wordt behandeld dan heeft men niet veel fantasie meer noodig, om te weten, uit welke hoek de wind weer waait. Het motief heeft zichzelf uitgeput, maar sleept zich nog dozijnen films verder, gered door de arrangementen der kapelmeesters.

Voor Greta Garbo, meer nog dan Asta Nielsen een onconventioneele figuur, beteekent ‘The Divine Woman’, na ‘Anna Karenina’, een debacle.

[p. 384]

[76]

 

Onder de leiding van den knappen regisseur Goulding en dank zij haar ongelooflijke expressiviteit - een visueel-psychologisch instinct - wist zij van de russische aristocrate iets te maken, dat in vele opzichten onvergetelijk blijft. Het trage, voorname tempo van Goulding's film lag haar volkomen; het scenario was goed, de atmosfeer was niet storend, zelfs John Gilbert hinderde niet te zeer. De herinnering aan haar eerste ontmoeting met Vronsky, aan haar langzaam en toch zoo gespannen spel op de tribune (zie de afb.), aan de scène tusschen Anna en haar kind, is, met Feyder's ‘Thérèse Raquin’, een van de weinige schoone dingen uit dit bioscoopseizoen. Al was ‘Anna Karenina’ dan geen film, de figuur van Anna Karenina in haar beste momenten was het zeker wel.

Maar het was te verwachten: ook in Anna Karenia ziet de Amerikaan geen andere factor dan ‘sex appeal’. Er bestaan voor dezen term ook eenige stevige jordaanwoorden, maar hun klank is niet subtiel en vertegenwoordigt geen handelswaar. Voor de Metro Goldwyn is Greta Garbo langzamerhand het allerfijnste havanamerk van deze ‘sex appeal’ geworden; dat zij in een happy end den minnaar soms nog pardoes op zijn neus in plaats van op den geijkten mond weet te kussen, is geen bezwaar, maar eer een attractie te meer. De filmproducenten bebben haar, evenals Asta Nielsen, als ‘type’, als Vamp, geclassificeerd; en als zoodanig zal zij nu wel ondergaan. Moderne heldendood: als type, bedolven onder de laatste postbestelling van 10.000 brieven van bewonderaars, te sterven!

Geslingerd tusschen verterende en niet geheel onverdachte passie voor het tooneel (welk tooneel: dat ziet men op de film!) en een levenslange idylle met een solide boerenknul, welke laatste met de buit gaat strijken, betoont the divine woman zich onder regie van Sjöström een voor verbeelding en werkelijkheid ridicule figuur. Exit Anna Karenina. Een enkele geste verraadt nog iets van een begaafdheid, die zich nergens compleet laat uitdelgen. Maar of de diva ooit de divine woman zal spelen, die zij zou kunnen spelen, dat maakt dit filmprul in dézen bioscooptijd meer dan ooit onwaarschijnlijk.

 

Werkelijk: het is beter uit te houden bij ‘Het Nachtleven van New-York’, dat deze week in het Roxy-theater liep! Als in de Fox-films der parijsche avantgarde-theaters heerscht hier tenminste een zeker evenwicht tusschen vorm en inhoud: een evenwicht, niet van de bergtoppen der verbeelding, maar geenszins afzichtelijk van veile smakeloosheid als de wanorde van Victor Sjöström!

MENNO TER BRAAK