M.H.K. Franken:
Het congres van den onafhankelijken film in La Sarraz

La Sarraz, een dorpje in de Zwitsersche Jura. Koeien met bellen, een stationnetje met een bel, een kerkje met een bel, bellen in de etalages van de kleine winkeltjes. In de midden van het dorp het kasteel. Zware muren, een kleine poort, twee torens. De wallen eromheen zijn gesloopt en de gracht dichtgegooid. Overal bloemen, felroode salvia's, Oost-Indische kers, overal boomen met veel schaduw. In het kasteel een groote ridderzaal, wapenrustingen, pieken, helmen, pluimen, en verder kleine kamers met oude stoelen en tafels en veel portretten van de ‘heeren van la Sarraz’. En midden in de oude ridderzaal een projectie-apparaat, en onder het portret van den eersten heer van la Sarraz een wit doek, en op de oude eikenhouten kasten filmdoozen. Af en toe de agent van het dorp in ernstig gesprek met Madame de Mandrot, de gastvrouw. Eisenstein komt en er zijn moeilijkheden met visa. Een auto stuift weg naar Lausanne om het dringend conflict te beredderen. En buiten op het pleintje loopt vreedzaam een oud fonteintje, waarin vier goudvischjes zwemmen.

Dit was de atmosfeer, waarin het eerste internationale congres van den onafhankelijken film gehouden werd.

Het initiatief hiertoe was genomen door de chatelaine van het kasteel de la Sarraz, Madame de Mandrot. Zij had van 2 tot 9 September haar kasteel gastvrij opengesteld voor allen, die de film als onafhankelijke kunstuiting steunden en uit alle landen der wereld kwamen de vertegenwoordigers der Liga's en Cine-Clubs om in deze rustige omgeving de toestand onder de oogen te zien en te komen tot een internationale samenwerking.

Daar waren als vertegenwoordigers van Frankrijk o.a.: Alberto Cavalcanti, de film-criticus Léon Moussinac, de vertegenwoordigers der Cine-Clubs Auriol. Uit Duitschland waren gekomen: Walter Ruttmann, Hanns Richter en Béla Balasz, den schrijver van het eerste belangrijke werk over de film: Der Sichtbare Mensch. Engeland was vertegenwoordigd door Ivor Montagu en Isaacs, als representanten van de Film Society of London. Voor Amerika was Montgomery Evans, filmcriticus en oprichter van het Fifth Avenue Playhouse. Prampolini en Sartoris vertegenwoordigden de drie filmclubs in Rome, Napels en Milaan. Uit Oostenrijk was gekomen Fritz Rosenfeld, uit Japan Moitiri Tsutya en Hiroshi Higo. De Zwitsersche Avantgarde-beweging werd vertegenwoordigd door Guye, Masset en Köhler van de Cine-Club de Genève en Georg Schmidt van de Duitschsprekende cantons, terwijl ook Rusland - de officieel uitgenoodigde leden van de Woks hadden van de Zwitsersche regeering geen visa kunnen krijgen - een toehoorder had in den persoon van den filmregisseur Eisenstein, vergezeld van zijn assistent Alexandroff en zijn operateur Tissé. Ons land - in casu de Filmliga - had als afgevaardigde naar la Sarraz afgezonden M.H.K. Franken uit Parijs.

[p. 440]

[116]

 



illustratie
LA SARRAZ: IN DE TWEEDE RIJ O.M. RUTTMANN EN EISENSTEIN

Twee punten stonden op het programma:

1.Het stichten van een internationale organisatie van Filmliga's en Ciné-Clubs.
2.De vorming van een kleine productie-vennootschap voor onafhankelijke films.

De eerste dag was gewijd aan het voorlezen van verschillende rapporten, waarin de situatie van den onafhankelijken film in elk land afzonderlijk werd uiteengezet.

Het waren geen erg opgewekte mededeelingen, welke dien eersten morgen ter tafel werden gebracht.

Frankrijk begon met te zeggen, hoe moeilijk het voor den onafhankelijken kunstenaar was zich te handhaven te midden van alle commercieele problemen. Voordat nog een film wordt gemaakt is de regisseur reeds aan handen en voeten gebonden.

Frankrijk, dat jarenlang jonge cinéasten heeft voortgebracht, heeft den moed verloren. De moeilijkheden tot produceeren zijn te groot en het afzetgebied te klein, om te kunnen blijven volharden in optimisme. Alleen dan, wanneer een internationale Liga jonge regisseurs zou kunnen ondersteunen, hetzij moreel, hetzij finantiëel, dan zou men in Frankrijk met nieuwen moed kunnen beginnen.

Duitschland, ingeleid door Béla Balasz, kwam wel zeer somber voor den dag. Geen geld, geen samenwerking, geen vereeniging, alleen goeden wil. Een vereeniging met 500 leden was bij gebrek aan geld geliquideerd. De groote filmindustrie boycotte elke onderneming van jonge menschen, zoowel wat productie als de vertooning van onafhankelijke films betrof.

Daarom verlangden de Duitsche afgevaardigden een mandaat van de vergadering, om in Duitschland een nieuwe poging te kunnen ondernemen. Nog somberder gestemd was Rosenfeld over Oostenrijk. Behalve de moeilijkheden in Duitschland waren in zijn land nog het bezwaar van de zware lasten, die als invoerrecht van elke buitenlandsche film gegeven werd. Het contingentement, zei Rosenfeld, is een barrière, die het slechte (de Oostenrijksche productie) verdedigt en al het goede buiten sluit. Hij vertelde verder, hoe ook in Oostenrijk jonge cineasten pogingen hadden gedaan een film te maken, en hoe de ‘grootindustrie’ hun alles had weggekocht, operateurs, spelers en studio, alleen en uitsluitend om hem het verder werken onmogelijk te maken.

Hoe gunstig stak het rapport over ons land hierbij af. Geen contingentement, geen onbillijke censuur, geen filmindustrie, geen filmpers, die afhankelijk was van het filmbedrijf, maar een vereeniging, die wat organisatie en ledenaantal betrof, verre uitging boven alle andere landen. Het werk van de Nederlandsche Filmliga werd dan ook niet alleen zeer gewaardeerd, maar zelfs als voorbeeld gesteld, hoe een internationale organisatie van film-‘amateurs’ tot stand zou kunnen komen.

Montgomery Evans gaf een overzicht van de situatie in Amerika. Hier begon de onafhankelijke beweging langzaam veld te winnen. in New-York waren 4 theaters aan de avantgardefilm gewijd. Verder hadden o.a. Philadelphia, Washington en Baltimore een avantgardetheater en hij hoopte, dat bij zijn terugkeer het mogelijk zou zijn de beweging nog grooteren omvang te geven.

De toestand in Zwitserland was min of meer analoog met ons land. De Cine-Club de Genève met 400 leden was de kern; kleinere afdeelingen waren in voorbereiding.

De oudste vereeniging van de onafhankelijke film, was, volgens den Engelschen afgevaardigde, de Film-Society of Londen. Deze Club, die het midden houdt tusschen een Liga en een Avantgarde-Bioscoop telde ongeveer 1500 leden, aan wie 8 programma's per jaar werden vertoond. Behalve de Film-Society zijn er in Londen één en in de provincie drie theaters, die Avantgarde-film-programma's geven.

Tenslotte gaven de Japansche en Italiaansche afgevaardigden enkele inlichtingen over de beweging in hun land. Zoo deelde de Japansche afgevaardigde elke merkwaardige staaltjes mee over de Japansche censuur, waaruit bleek, dat de filmversnijders heel wat te knippen hadden,

[p. 441]

[117]

 

om alle majesteitsschennis, immoraliteit en politiek uit de bioscopen te weren.

Gedurende het congres arriveerde nog de Spaansche afgevaardigde Caballero, die de Cine-Club de Madrid vertegenwoordigde.

Rusland - wiens afgevaardigden door de Zwitsersche regeering niet waren toegelaten - had geen rapport ingezonden.

Den tweeden dag van het congres arriveerde echter Eisenstein met Alexandroff en zijn operateur Tissé en na eenige besprekingen te Lausanne werd hen toegestaan, gedurende het congres in Zwitserland te blijven. De besprekingen in de eerste commissie, die bijna uitsluitend samengesteld was uit de regisseurs, bracht al dadelijk één probleem naar voren, waarover men het niet eens kon worden, n.l. de beteekenis van het woord ‘onafhankelijk’.

Béla Balasz verzette zich tegen de abstracte richting. Wanneer het woord ‘onafhankelijk’ dezelfde beteekenis zou krijgen als ‘abstract’, dan zou het congres zijn arbeid wel kunnen staken. Richter, die den absoluten film verdedigde, ontkende, dat ‘abstracte’ films alleen maar laboratoriumarbeid waren. Hij wilde echter een scherp onderscheid trekken tusschen den gespeelden film, die volgens hem al overwonnen waren en de absolute films, waaronder men niet alleen l'art pour l'art moest verstaan.

Cavalcanti wilde het verschil overbruggen, door te zeggen, dat een film over de loop van een rivier even mooi zou kunnen zijn als over de liefde van madame X. De moeilijkheid was echter, dat het maken van een film finantieele offers eischte. ‘Het is meer dan papier en inkt koopen, zooals een dichter doet. Hij kan zijn slechte gedichten verscheuren, wij mogen dit niet. Wij moeten rekening houden met het commercieele gedeelte’. Toen mengde Eisenstein zich in het debat.

‘Het gaat erom, de jongeren te helpen. Commercieel gesproken, was mijn eerste film een mislukking. Toch hebben ze mij een kans gegeven in Rusland door te gaan niettegenstaande de finantieele strop. En Potemkine slaagde. Zij, die een film hebben gemaakt, die mislukte, moeten de kans hebben een tweede film te maken, die minder mislukt’.

Met dit al was een definitie nog niet gevonden Wel was de plaats der onafhankelijke film door de commercieele film bepaald, wel was men er van overtuigd, dat een volkomen onafhankelijke filmproductie niet mogelijk was, maar de definitie kwam niet verder dan de formule van den president du séance: ‘Le cinéma indépendant doit être comme les accidents de chemins de fer - c'est à dire, qu'ils ne s'expliquent pas, mais qu'il ssesentent.

illustratie
LA SARRAZ: EISENSTEIN IMPROVISEERT DON QUICHOT

Hoewel ditzelfde punt ook in de tweede commissie ter sprake kwam, gaf het hier minder moeilijkheden. De appreciatie, of een film meer of minder onafhankelijk werd vervaardigd, is achteraf gemakkelijker vast te stellen, dan deze à priori als richtsnoer voor de productie te bepalen.

Als uitgangspunt voor den internationalen bond van Liga's en Cine-Club's werd genomen de organisatie der Nederlandsche Liga en de statuten van de Cine-Club de Genève. In principe was iedereen ervan overtuigd, dat de internationale Liga noodzakelijk was, de moeilijkheid lag slechts in den vorm.

Op aandringen van onzen afgevaardigde besloot men het vormen van een bond van nationale Liga's te bevorderen boven het stichten van kleinere clubs zonder nationaal verband. Wil toch de arbeid der Liga's effectief zijn, dan maakt hier inderdaad de eendracht de macht uit. Alleen Frankrijk maakte hiertegen enkele bezwaren in verband met de kleine verspreide clubs, die moeilijk te vereenigen zouden zijn, omdat te Parijs zelf het werk der Liga vervangen was door Avantgarde-bioscopen.

Om het karakter der Liga's te bewaren, die alle winstmaken buitensluit, werd verder bepaald, dat geen commerciëele of semi-commerciëele vereeniging als stemhebbend lid kon toetreden tot

[p. 442]

[118]

 

de Internationale Liga voor den onafhankelijken film. Wel kunnen anderen toetreden als buitengewoon lid, maar het onafhankelijke karakter (en hier heeft dit woord een scherp omlijnde beteekenis) moest gehandhaafd blijven.

Zoo werd in principe besloten tot oprichting van de Ligue Internationale du Film Indépendant. Zij bestaat uit de Algemeene Vergadering, de Raad en het Bureau.

De Algemeene Vergadering benoemt de leden van den Raad, en stelt diens werkkring vast. Elk land heeft recht op 10 stemmen.

De Raad bestaat uit 6 tot 12 leden. Deze heeft in groote lijnen de directe leiding van de Liga en neemt alle beslissingen. Zij wijst het Bureau aan en controleert de ingekomen rapporten van dit Bureau.

Het Bureau bestaat uit 5 leden, waarvan twee wonen moeten in de plaats waar de Internationale Liga gevestigd is. Dit Bureau heeft de dagelijksche leiding der Liga en is het uitvoerende lichaam van het Bureau.

De zetel van het Bureau is voorloopig in Genève gevestigd.

Den 6en September werd de constitutieve vergadering gehouden. Onder voorbehoud van de officieele goedkeuring der verschillende vereenigingen traden 7 clubs toe: Frankrijk, Engeland, Italië, Spanje, Zwitserland, Amerika en Nederland. Als leden van het Bureau werden gekozen: Guye en Masset van de Ciné-Club de Genève en Franken van de Nederlandsche Filmliga.

Ook de eerste Commissie was met haar arbeid gereed gekomen. Besloten werd tot oprichting eener coöperatie. Deze Coöperative du Film Indépendant zou tot zetel hebben Parijs.

Getracht zou worden het begin kapitaal, groot 25.000 gulden onder te brengen bij de verschillende Liga's en Cine-clubs. Een Raad van toezicht, bestaande uit 5 leden en samengesteld uit regisseurs en critici en bestuursleden der Liga's zou de waarborg zijn voor het onafhankelijk karakter der te produceeren films. Ook in deze Raad van Toezicht heeft Nederland zitting.

Hare volledige samenstelling is als volgt:

Duitschland: Ruttmann en Richter

Engeland: Isaacs en Montagu

Japan: Moitiri Tsutya en Higo

Nederland: Franken en Scholte

Spanje: Caballero

Italië: Prampolini en Sartoris

Vereenigde Staten: Potemkin en Montgomery Evans

Oostenrijk: Rosenfeld

Zwitserland: Köhler en Masset.

Tenslotte zij nog vermeld, dat des avonds een selectie van avantgarde-films werden vertoond. De eerste avond was gewijd aan Amerika en Engeland, waar o.a. een zeer geestig teekenfilmpje van een Austaliër den strijd tusschen mensch en machine weergaf. De tweede avond bracht o.a. de Brug van Joris Ivens en Regen van Joris Ivens en M.H.K. Franken, welke veel succes hadden en waardig werden gekeurd, aan de inwoners van La Sarraz te worden vertoond. Het congres had n.l. een volksvoorstelling in het kerkje aan de dorpsbevolking aangeboden, als tegenprestatie van een serenade, die door dit plaatselijk muziekcorps aan de congressisten was gebracht. De derde avond was gewijd aan Duitschland, waar o.a. een zeer goed filmpje van Hans Richter, Inflation, werd vertoond. De laatste avond was voor Japan en Frankrijk, o.a. een zeer goeden Querschicht door de Fransche cinematgraphie, samengesteld door Cavalcanti, en Le Chien Andalou van Buniel.

Zoo is thans den eersten steen gelegd voor de internationale samenwerking tusschen alle vereenigingen, die de belangen van den onafhankelijken film behartigen. De belangrijkheid van deze organisatie is niet alleen van ideëelen aard. Het Bureau te Genève heeft zich als taak gesteld, alle inlichtingen, critieken, etc. over de z.g. avantgarde films te verzamelen. Een catalogus zal worden samengesteld, een kinematheek is in voorbereiding, terwijl ook aansluiting is gezocht met het Instituut voor Intellectueele Samenwerking van den Volkerenbond.

Moge de Nederlandsche Liga deze belangrijke arbeid steunen!