[p. 880]

Schimp- en Vloekverzen en Fuifliederen van het Spaansche Volk

 
Geldgebrek is de zwartste smaad,
 
Kan de braafste te schande maken;
 
Geen daglooner is in staat
 
Voor 't gedrag van zijn vrouw te waken.
 
Voor de mannen die 't geld ontberen
 
Is de liefde een gevangen haan;
 
Die moet in onmachtig begeeren
 
Zijn leven voorbij laten gaan.
 
Een arme vindt nergens heil,
 
Want wat en waarheen hij wil,
 
Hij is een schip zonder zeil.
 
Als eens naar de bloedrivieren
 
En mutsaards van Torquemada,
 
Zoo stroomt nu 't volk naar de stieren.
 
Wie de kleur van 't verdriet wil zien,
 
Moet zich voor soldaat verhuren
 
In de streken waar ìk nu dien.
 
Men vischt met een riet en een draad -
 
Door de mond vindt een visch de dood...
 
Bedenk dat, wie het verstaat!
 
Lieve vrienden, de gierigaard
 
Is als 't varken, zijn lotgenoot: -
 
Om zijn léven geen mensch iets waard,
 
Maar beloftevol voor zijn dood.
[p. 881]
 
Mijn overbuurvrouw spiedt
 
Naar onze kant,
 
Ziet eigen woning niet,
 
Al is daar brand.
 
De handel der minnaars
 
Is vol bankroeten:
 
't Is een krijg, die de winnaars
 
Nog 't zwaarste boeten.
 
Ik zag het: in je deur
 
Lagen veertien dooden;
 
Zoo stelde jij te leur
 
Wie hun liefde boden.
 
Je hebt zooveel verbeelding -
 
Hadt je zooveel olijven,
 
Dan kon in hun olie
 
De vloot wel drijven.
 
Me dunkt, je geboortedag
 
Was een droeve dag voor de zon,
 
Omdat hij een ander zag
 
Die 't in glans van hem won.
 
Zou 't je moeder niet beter passen,
 
Eer ze een koning of prins voor je zocht,
 
Dat ze je gezichtje ging wasschen,
 
En je een paar schoenen kocht?
[p. 882]
 
‘Meisje, reik me de hand,
 
Hier, door 't poezegat’.
 
- ‘Mijn hand krijg je niet,
 
Wel de hand van de kat.’
 
De ziel van de vrouw is gelijk
 
Aan een diepe waterplas:
 
De bodem is louter slijk,
 
Het oppervlak helder glas.
 
Een oud wijf en een oliepit
 
Zijn in 't huislijk bedrijf heel goed:
 
Het oud wijf door gekijf en gevit,
 
En de lamp door zijn damp en roet.
 
Mijn schoonmoeder ligt op sterven;
 
Wie een boodschap heeft voor de hel
 
Moet zich haasten haar op te zoeken:
 
Het einde nadert snel.
 
Mijn schoonmoeder wordt begraven;
 
Ik neem een uieschil,
 
Dat is een uitstekend middel
 
Wanneer men huilen wil.
 
Als de vrouwen 't vrije bestaan
 
Van de mannen mochten deelen,
 
Ze zouden de straten opgaan
 
Om harten te stelen.
[p. 883]
 
Dat een man meestal niet wil trouwen
 
Zonder inkomen, doet hem eer aan:
 
Men begint, een toren te bouwen,
 
Dan is er plaats voor de weerhaan.
 
De leeuwrik mag mooi tierelieren,
 
De nachtegaal prachtig slaan,
 
Maar 't gezang van de flesch is nog fijner
 
Als de kurk er wordt afgedaan.
 
Ik zoek liefst een die blank is en kuisch,
 
't Mooiste bruintje staat mij niet aan;
 
Ik heb niet graag de nacht in huis
 
Voor de zon is ondergegaan.
 
Arm en leelijk is beter partij
 
Dan de mooiste van alle rijken,
 
Omdat ik haar liever naar mij
 
Dan in de spiegel zie kijken.
 
Daar zijn liefdes uit wispeltuur,
 
Daar zijn liefde uit puur plezier,
 
Daar zijn liefdes te huur voor een uur
 
Als een rijtuig met een koetsier.
 
Alle sigaretmaaksters dragen
 
In hun mantilla
 
De spreuk om zich heen geslagen:
 
‘Leve Sevilla’.
 
- Wie dat zoo zeggen
 
Zijn zelf op 't veld, heele dagen,
 
Ploegen en eggen.
[p. 884]
 
De rivier door Sevilla
 
Moest wezen van wijn,
 
En de Toren van 't Goud
 
Moest een herberg zijn;
 
Goedheid en zegen!
 
Wat een dronken gedrang
 
Kreeg je dan langs de wegen!
 
Als die eens in puin viel,
 
Die tabaksfabriek,
 
Dat zou dan het eind zijn
 
Van de meisjeskliek;
 
Heisa ha ho!
 
Of een toren kapot ging
 
Door de sprong van een vloo!

Hendrik de Vries