[p. 1124]

Hij bleef alleen

 
Hij bleef alleen met heimwee naar de verre steden,
 
die hij maar weinige uren had gezien,
 
verlangde niet naar 't onbezochte Eden:
 
hem was het weerzien liever dan het zien.
 
 
 
Hij hoorde voor zijn kamerdeur het treden
 
van de geliefde, die de hamel ment
 
der kudde van het hart: hij heeft gebeden
 
en zijn gelaat naar de gestalte toe gewend,
 
 
 
die niemand dan hijzelf kon zien of weten.
 
Hij sprak nog eenmaal over 't zuivre licht
 
der blijheid, dat wij 't wonder heten
 
van een zeer oud en onbewust gedicht.
 
 
 
Slechts enklen schonken hem dat schouwen,
 
een doel- en oorzaakloos geluk.
 
Hij kende niets, dat hij zich kon berouwen.
 
Toen viel het licht in duizend sterren stuk.

Jan Vercammen