[p. 27]

Kroniek

Rome begon goed.

Als Marsman bij ‘De Vrije Bladen’ binnenstuift is het of er een ruige zeewind door een broeierige serre rukt. Ritter noemt dit in het ‘Utrechtsch Dagblad’ 'n puberteitsverschijnsel: Ritter heeft blijkbaar geen aandacht of geen ‘zenuw’ voor den dieperen grond van de gebeurtenissen, die zich in dit optreden (en in 's mans ‘wel fijne poëzie’) afspelen. Hij tracht überhaupt te veel onvereenigbare grootheden (kleinheden?) te verzoenen. Zijn oppervlakkige vergelijking met het conflict van ‘Tachtig’ getuigt tenminste van een gebrekkig doorvoelen der kernkwesties - waarbij hij in zeer uitgebreid, zeer achtbaar, zeer Nederlandsch gezelschap verkeert.

Waar in de schoen wringt hadden intusschen de ‘Thesen’, bijna, duidelijk kunnen maken. Er staan gemeenplaatsen in, die door geen duizend intellecten en ethici onttroond zullen worden. Er staat ook iets - voor ons - zeer grappigs in, iets dat bijna grotesk lijkt (let op de eerste zin):

‘Rome begon goed, ging uit van den geest: de cultuur was slechts emanatie daarvan. De huidige herleving van het katholicisme is angstsymptoom: de radeloozen, de ontwrichten vallen terug naar een nu doode waarheid. De eerste de beste: want waarom niet naar Aegypte, naar ... maar inderdaad, men valt reeds terug en uiteen en dood naar: Indië, China,... Alle orientalisme, alle terugkeer, alle poging daartoe (neo-classicisme, neo-spinozisme, neo-impressionisme, neo-dadaïsme!) is lafheid, gebrek aan scheppende oorpronkelijkheid.’

Wie fantasie genoeg behield ziet op den koepel van den Sint Pieter, aangevuld tot een cubus, al de Sovjet-vaan wapperen, ontworpen door de firma Theo van Doesburg en C van Eesteren. Maar zelfs indien dit geschiedde, dichter van ‘De Ondergang’... gij weet: de Mount Everest, de wouden van Brazilië, de tempels van Benin. En wat dunkt u van deze rade- en redelooze Karthuizers, ergens, ergens, op de Noordpool of op de Zuidpool misschien, die nog nooit van Spengler hebben gehoord?

Ondanks de poëzie en ‘de’ cultuur: ‘Rome’ begaat de onbeschaamdheid iedere minuut en iedere seconde opnieuw te beginnen, - telkenmale als de ‘nieuwe, oorspronkelijke religie’, die de wereld herstelt, allereerst een zeer interne wereld.

Franciscus liep, met zijn naakte lijf, zingend door het winterwoud en Laurentius werd onverstoorbaar geroosterd op een zacht vuur. En zulke dingen gebeuren ook nu: al treden ze niet altijd aan den dag.

J.E.

De proporties.

De overleden beeldende kunstenaar Antoon Derkinderen, de typische vertegenwoordiger van ‘de Amsterdamsche reactie’ (anno 1890: Ruskin, de muurschildering, ‘monumentaliteit’, ‘middeleeuwsch symbolisme’, ofwel: romantisch verlangen en precies tekort aan zelfstandige scheppende drift) werd door Pater B.H. Molkenboer O.P. herdacht in het laatste nummer van ‘De Beiaard’. Pater Molkenboer spreekt over de Beursschilderingen:

‘Wordt de samenbloei van deze schilderingen met de architektuur van Berlage geroemd, tot nog organischer eenheid bouwde Derkinderen - die schoone wanden van Cuypers' museum door Sturm pijnlijk zag miskennen - zijn omvangrijke kompositie voor de versiering van de Kamer van Koophandel in de nieuwe Beurs uit, een samenstel van met wijs overleg gekozen en in klare symboliek afgewogen tafereelen, die zich rustig en harmonisch zouden inpassen tusschen de hoofdnerven van den weidschen bouw en aansluiten bij het kolossale venster, dat de schilder in zijn eigen moffeloven te Laren gebrand en daar in de Beurs al geplaatst had.

Dat door de bekende scheuren in Berlage's Beurs de kansen op uitvoering van dit machtig werk vernietigd werden - hoe zou Amsterdam het Raadhuis van Sienna en de Spaansche Kapel van Florence er mee naar de kroon hebben gestaan! - bracht de tweede groote teleurstelling in Derkinderen's artistenleven. Was de eerste teleurstelling, die van de Processie-weigering, 't gevolg van misverstand en had deze tweede een materieele oorzaak: beide bittere ervaringen, die achteraf den nobelen mensch niet bitter stemden, hadden Derkinderen wèl bij uitstek geschikt gemaakt, om “het pijnlijk conflict” van de verwijdering van Rembrandts Claudius Civilis uit het Raadhuis levendig te doen meevoelen. Er ligt iets ontroerends in, dat Derkinderen aan een beschouwing dáárvan - “een maatschappelijk probleem dat voor on-

[p. 28]

zen tijd van directe waarde is” - zijn laatst geschreven artikel wijdde vol onbewuste reminicenties aan zijn eigen verleden, terwijl hij, hard en geestdriftig werkend aan zijn ramen voor de Bazels gebouw van de Handelsmaatschappij, niet beseffen kon, dat ook deze laatste monumentale opdracht door hem niet voltooid zou worden.’

Men zal het ons, om de omstandigheden van het geval, misschien euvel duiden maar we moeten even kantteekenen: waarop baseert Pater Molkenboer toch altijd zijn overdreven vergelijkingen? Het is duidelijk, voor ieder die oogen heeft om te zien, dat in bovenstaand citaat twee malen waarheid en proportie ernstig in het gedrang komen, bij wijze van bravour. Het is in hooge mate... onartistiek, zelfs als het een herdenkingsartikel geldt.

 

Evenwel: de beiaardier heeft in den laatsten tijd wel erger dingen toegelaten. Hier denken we aan den heer Huib Luns (der mit dem Barte, en het vuurwerk van onschuldig sarcasme en luchtige ironie), die onlangs met zich-zelf een feestje zat te vieren onder den koepel van Hageveld. De beiaard klepelde boeren, burgers en buitenlui bij elkaar om dat te komen zien en Huib gaf een demonstratie, aantoonende, dat men plafondschilderingen veel en veel beter op den beganen grond en op linnen kan laten schilderen, dan dat men den kunstenaar optakelt om ze op den koepel zelf aan te brengen.

Allen keken Huib aan en niemand twijfelde aan de waarheid van zijn woorden.

J.E.

De profundis.

Onze kameraad Albert Kuyle, wien niemand zal euvel duiden dat hij uitrust van de beslommeringen, verbonden aan het op-gang-houden van een tijdschrift-apparaat (zeer onconstructief, zoo'n appraat!), laat aan blauwe en gouden kusten zijn veder snellen over Maasbode-papier. Hij is op bezoek geweest bij de Vlaamsche katholieke dichters van de nieuwe generatie en neemt het voor hen, die in Holland (Gijsen uitgezonderd) weinig erkenning vonden, met enthousiasme op. In een artikel over Wies Moens zegt hij, na te hebben uitgeweid over de navolging die het Vlaamsche vrije vers in Holland vond, niet van geest ontbloot, het volgende:

‘Toen echter de traditie van Hollandsche zekerheid en bezadigdheid zich weer ging stabiliseeren, en, zoetjes, zoetjes aan de jongelui terug drong naar der vaderen ideaal; toen Nijhoff op ongelooflijk-knappe manier spoortje ging spelen met een mombakkes voor, en zoo overtuigend naïf “tuut” riep, dat je er tranen van in de oogen kreeg, toen moest er een zoenoffer vallen, voor den hoon der litteraire bonzen, en schoot ieder zijn pistolen leeg op den armen Vlaamsche fluiter. Die had alleen maar wat leven willen brengen in dat sijsjes-boompje, waar de dieren harde kluitjes tusschen de teenen hadden, en slecht, verlegen zaad aten uit den Gulden Winckel. Heer, wist hij dat dat niet mocht? Wist hij dat onder de lucht van Luther en Calvijn men nog op hetzelfde papier schreef en las als lag op de tafel van de Dordtsche synode, en dat je, om verzen te mogen schrijven, eerst een hééle boel andere dingen moest hebben gedaan?’

Wat hij echter vergeet: de fluiter is niet altijd fluiter geweest, maar had soms ook een diepen orgeltoon (‘Opgangen’). Zeer onjuist is het dan ook, te zeggen: ‘Moens' dichterschap groeide in de slechtste omstandigheden die men zich kan denken’. Dit is geheel van den uiterlijken kant bekeken. Het was de gefolterde Moens die de beste dingen schreef: ook Rosa Luxemburg steeg in haar gevangenschap tot ongekende vervoering, ook Henriëtte Roland Holst was het grootst waar haar ideaal het ellendigst-vertrapt werd.

Dat men dit onder de zon van Italië niet vergete!

En dat men Wies Moens den tijd gunne zijne inzinkingen en tribulatiën zelf te verwerken!

J.E.

‘Kunst om te kussen’.

Wie een vroolijk half uur wil hebben (in de eerste vijf minuten is men geërgerd: maar het gaat over) moet het December-nummer 1925 eens inzien van ‘De Kroniek’, Maandblad voor Hof, Diplomatie, Society en.... Kunst, onder redactie van W. Baron Snouckaert van Schauburg, Anthony Struys en W.H. ten Hoet - Parson.

Het is een Antoon van Welie-nummer, vol met pausen en kardinalen, prinsen en prinsessen, graven en gravinnen, gezanten, ministers, internationale rechters, zéér beroemde reproduceerende kunstenaars, en met vreemde mengsels van literatuur en schilderkunst, die heel in de verte aan de kwaliteiten der prae-rafaël-lieten doen denken. Kunstcritici, waaronder buitenlanders van naam (en zonder daad) schrijven er artikelen bij, waarin zij zich uitnemend houden - hetgeen in de volksmond heet - ‘op de vlakte’. Opvallend is het zinneloos gedraai van Pol de Mont, wiens oordeel

[p. 29]

culmineert in het napraten van het gezegde van Kloos in een van zijn buien, die over de vervoering heen waren: ‘Kunst om te kussen’. In de acht kolommen die hij noodig heeft staat niet één alinea, waaruit blijkt, dat hij begrijpt waarom het in plastische waarden gaat. (Toch heeft de man een dikke geschiedenis over de Belgische schilderkunst geschreven). De beste karakteristiek van den, alleen voor het propageeren van een nieuw cigarettenmerk bruikbaren, dandy Van Welie (ook Baudelaire was een dandy, ook Whistler en Beardsley waren dandies - maar anders) geeft Camille Mauclair, die o.m. het volgende schrijft ‘Partout sollicité, il a mené la vie du peintre des portraits et du voyageur élégant, raffiné, curieux des moeurs et des livres; c'est un homme de grande culture, chez qui l' observation sagace des êtres s'allie à un idéalisme mystique.’ Het is maar de vraag, welke beteekenis men aan ‘cultuur’ en ‘mystiek’ hecht.. Natuurlijk zijn er de noodige praatjes over ‘génie classique’ en de opmerkelijkheid dat Van Welie schildert.... wat onze oogen zien. Afgezien van het feit dat vele details zijn misteekend: vandáár zeker, dat hij in de uren, die hij niet voor de gelegenheidsgezichten van zijn sujetten doorbrengt, omslaat tot het andere uiterste - het meest onwerkelijke sentimentalisme en romantisme, dat in de zieke hersens van Haagsche freules maar zou kunnen opkomen.

Wie nog heeft te vechten, en niet te babadineeren, met de werkelijkheden van de zichtbare en onzichtbare wereld kent voor dit werk maar één reactie: dat hij zachtjes voor zich heen begint te vloeken.

God sta de wezens bij, voor wie deze fondant tot de ‘geestelijke’ geneuchten behoort!

J.E.

Het grootse plan.

Naar intussen ruchtbaar is geworden, is door de Nieuwe Eeuw een prijsvraag voor dramatiese een-akters uitgeschreven; hij die de eerste prijs wint, krijgt vijftig piek enzovoort. Verder wordt elke niet-bekroonde, maar gepubliseerde een-akter gehonoreerd met tien gulden. Je moet insturen voor 31 Maart (31 Maart zelf mag òòk) en dus zorgen voor dien tijd bezoek gehad te hebben van H.M. de Muze.

Het schoonste punt der bepalingen geldt de jury; deze wordt nm. gevormd door.. de redaksieraad van de Nieuwe Eeuw. Er gaan intusschen zonderlinge geruchten; de bekwaamste en voornaamste artisten zouden Pegasus bestegen hebben en vechten om 'n plaatsje bij de dichterbron.

Feber moet in een eenakter hebben ondergebracht zijn fameuze duel met Kees van Hoek (kosmies - wánt 't bestrijkt ‘oppervlakkig’ Europa-Azië) Het zal echter geweigerd worden, aangezien de N.E. niet aan praktiese politiek doet; hij zal et moeten opsturen naar ‘De Morgen’ of ‘De Maasbode’.

Piet Kerstens heeft een dramatiese eenakter geschreven om te laten zien hoe men tooneel moet schrijven: alle katholieke auteurs treden er in op; om de vlotheid en levendigheid te verhogen, spreekt ieder slechts één woord. Hij hoopt minstens de tweede prijs te winnen.

Pieter van der Meer de Walcheren - die graag ook weer tussen de verheven geesten van de N.E. wil figureeren, al is 't maar op 't literaire schellinkje - werkt aan z'n allereerste dramatiese proeve, getiteld; ‘Het proces’. Hierin wordt voorgesteld hoe Pater Gielen een rechtzitting organizeert over de jongeren met het bekende gevolg (een bezoek bij Pater Gielen en 't komt in orde).

Magda Foppe heeft een wijdse eenakter onderhanden, welke de hoofdprijs ten deel valt; deze wordt op voorhand gepubliseerd, om een iegelijk aan te geven beneden welk peil niet mag worden ingezonden

Jos Panhuysen Jr. is bezig z'n romantiese kristenroman om te werken tot 'n een akter: ‘De psychopaat’; er treedt maar één persoon in op: de psychopaat zelf (men zegt dat Mr. Kropman aan dit stuk de hoofdprijs wil toekennen).

Paul Claudel werkt bereids aan de tweede Journée van z'n Soulier de Satin; maar hij durft niet in te zenden! vanwege - dat hem de namen van de jury geseind zijn. Tegenover 't verheven oordeel van deze acht pur-sang literaten, meent hij, moet ook et meest geniale spel ineenkrimpen van schaamte over eigen nietswaardigheid.

Hetgeen wellicht het meest objectieve oordeel is.

G.K.