Boekbespreking

Frederik van Eeden, door H. Padberg S.J.J.J. Romen en Zonen, Roermond.

't Doel van dit boekje is: ‘voor de velen, die belangstellen in Frederik van Eeden,’ een gids te zijn door diens werken. Vanzelf wordt dat bij Van Eeden 'n tocht door zijn leven. Padberg ziet de moeilikheid heel goed: ‘bij meer dan negentig procent van zijn bundels en boeken blijft zonder kennis van den reëelen achtergrond de fictie raadselachtig’. En hij wil alleen gebruik maken van dat, wat Van Eeden daar zelf over gepubliceerd heeft: ‘voor iemands oogen zijn huishouden op straat brengen zou nu juist geen fijngevoeligheid verraden.’ Dit gemis wordt dan wat al te gemakkelik als 'n voordeel uitgelegd: ‘Dubbel zijt ge nu op uw hoede om niet te stooten, vanzelf let ge meer op den sympathieken kant. Zoo komt ge dichter bij de waarheid.’ Dit is wel zeer edelaardig, maar de uitleg, die op deze stelling volgt, voldoet niet.

De schrijver heeft z'n gestelde doel met dit boek wel bereikt. 't Geeft een overzichtelike indeling van alles, wat van Eeden heeft geschreven (‘twee strekkende meters’): 't volgt duidelik de ontwikkeling zijner ideeën en de gebeurtenissen uit z'n leven, waarin die ideeën gestalte vonden. Er blijft na 't lezen van dit boek, eigenlik niets meer te vragen over. We weten zowat alles van Van Eeden, we kennen de inhoud van al z'n boeken ongeveer, en toch....

Daar is vooral de vorm, waarin Padberg schrijft. Deze praatstijl is vaak populair in 'n minder goede zin. Maar erger is 't wanneer Padberg streeft naar zijn aange-

[p. 95]

beden woordkunst. Dan lees je in 'n doodgewoon zinnetje iets als ‘haastigt’ (blz. 95). En 't kort weergeven van lieries werk (Ellen; Johannes Viator) blijft een hachelike poging.

Ook blijft dit boek, met al z'n weerleggingen van onjuistheden, erg aan de oppervlakte. Feber in z'n studie ‘Frederik van Eeden's Ontwikkelingsgang’ ontleedde dieper en tastte juister naar de gronden van dit werk, dat, onder al z'n opvallende gebreken, toch niet die had van oppervlakkigheid. En Feber's stijl was 'n feest naast deze weinig-gezellige babbelarij. Je krijgt er zo'n vreemd gevoel door: zo'n inhoudrijk boek in zo'n voorbijgaande gesprek-toon.

 

In alle geval: dit boek hèèft z'n verdienste als handige, veilige weg-wijzer door 't oevre van Van Eeden. Wij beoordelen van Eeden al gauw verkeerd, omdat we gewoonlik niet veel meer van 'm hebben gelezen als ‘De kleine Johannes I’, ‘Ellen’ en een of ander zeurig stukje over Ford of Gilette. En - met vooral z'n laatste schrijverijen in 't geheugen - veroordelen we Van Eeden gemakkelik én ongegrond. In dat opzicht zal 't boek van pater Padberg ook goed kunnen doen, door te laten zien, hoe Frederik Van Eeden, uit de kring der tachtigers een van de weinigen was, die hun leven maakten tot 'n gedurige, harde strijd om waarheid en recht; die z'n leven niet liet verdorren na 'n paar jaren in 'n roes te hebben geleefd; die, zeker niet de sterkste artiest onder hen, toch ‘Het Lied van Schijn en Wezen’ schreef, waartoe niemand der anderen in staat was.

H.K.

Annuarium der R.K. Studenten. 1926.

De hoofdredakteur (Wim Snitker) opent deze 24e jaargang met 't Voorwoord, dat Alberdingk Thijm schreef in z'n eerste Volksalmanak van 1852. En 't blijkt niets verouderd: deze zinrijke bladzijde is bezield van levend geloof.

Wegens bezuiniging heeft dit Annuarium 'n kleinere omvang als andere jaren, maar de inhoud wijst op 'n verdieping, die vroegere delen niet mochten aanwijzen. Buiten 't Mengelwerk om treffen vooral twee bijdragen: ‘In Nieuwheid van Leven’ door Pater Molenaar en ‘De Heemvaart’ door Cor Hesseling. In 'n heldere, ranke taal schrijft P. Molenaar over ‘'t éne, alles-beheersende doel van Goddienstbaarheid’. 't Is 'n blije gedachte deze sterke bladzijden dikwijls te kunnen herlezen, waarin de bereikbare ideaalstaat gewezen wordt. ‘Wanneer 't leven zich weer richt naar dat éne, alles-heheersende doel van God-dienstbaarheid, en kinderlik zich onderwerpt aan die goddelike wil, liefst tot in de fijne biezonderheden: dan gaan hoofd- en bijzaken zich hierarchies rangschikken, en komt over 't leven de schone rust van de eenvoud.’ Maar de wereld maakt ons die levens-eenvoud niet gemakkelik. ‘Ze mist de kracht om zich 'n doel bewust te blijven, waarnaar zich 't leven te richten heeft: ze schrikt terug voor 't geheimzinnig, absoluut éne, dat alles beheerst: en verkiest de afgewisseldheid van 't meervoud, dat voor z'n afzonderlikheden geen volkomen overgave vraagt, maar kortstondig slechts 'n gedeeltelike.’

‘Soberheid der gedachte - (immers er is maar één ding te doen, er is maar één hoofdzaak: Gods-dienst) - door soberheid der zinnen: uit deze twee strevingen zal zich 't nieuwe leven ontwikkelen’. Maar er moet 'n andere kracht zijn om deze twee strevingen te voeden, zeker wanneer, zoals nu, de ontbindende krachten der wereld tegenovergesteld werken. Die voedende kracht is Jezus Christus. ‘Zelfs in deze tijd van vroeg-gebruikte en veel-gebruikte H. Kommunie: nu we op 't gelukkige moment zo sterk in ons 'n drang ontwaren naar nieuw leven, naar bevrijding uit de twintig-eeuwse dekadentie, is 't zo noodzakelik: diep te beseffen, hoezeer we uren en krachten verliezen, wanneer we ons niet inschakelen op de eucharistiese kracht, en van de H. Hostie geen uitgangspunt verkiezen te maken van onze zelf-hervorming tot eenvoud en soberheid.’

[p. 96]

Alleen dit korte artiekel van P. Molenaar maakt 't Annuarium al waardevol, en 't zou 'n goede daad zijn deze bladzijden te verduizendvoudigen en ze te verspreiden als kiemkrachtig zaad.

Cor Hesseling schrijft over ‘De Heemvaart en de Nijmeegse Zomerbijeenkomst’. Wat P. Molenaar in 't bovenaangehaalde artiekel zo spiritueel-zakelik uiteenzette is de grondidee van de Heemvaart-beweging, die stil blijkt dóór te groeien als 'n innerlike verdieping der studenten. 't Program van de Nijmeegse Zomerbijeenkomst wijst op 'n prachtige aktiviteit en richt zich sterker naar 't wezen dan 10-tallen overladen programma's van Katholiekendagen.

Tussen 't Mengelwerk staat de lezing afgedrukt, door Gerard Panhuysen op die Zomerbijeenkomst gehouden: ‘Koncentratie’. 't Is 'n praktiese ontleding van de grondgedachte der Heemvaartbeweging. Wat P. Molenaar rustig bemediteerde wordt hier gedwongen in 't moeilike, nivellerende leven van alle-dag. De noodzaak der vormelike koncentratie (de volgehouden regeling van ons leven) en de vruchtbaarheid der diepere koncentratie van héél ons denken op God, zijn overtuigend uiteengezet. Dat zulke eerlike, klare woorden op bijeenkomsten van studenten gesproken worden, bewijst, dat er 'n geest aan 't opkomen is, die de minder-goede elementen uit de R.K. Studenten-verenigingen vergeten doet.

Hoor de toon van deze lezing uit 'n enkele zin: ‘Want wanneer wij ons leven vormelik zó hebben geregeld, dat 't werkelik gericht is naar God, en wanneer wij uit verlangen naar vereniging met Christus, naar 't volledig volbrengen van Zijn wil, al véél hebben gelaten, en al véél hebben gedaan, dan komt dat ogenblik, dat een grote benauwenis worden kan: 't besef dat je met de beste wil van de wereld géén stap meer verder kunt; en dan is de enige bevrijding deze eerlike erkenning: nu kan mijn wil, mijn wereldse wil, mij ook werkelik niet meer helpen; nu kom ik alléén, en ook héél alléén nog maar verder door die beste Wil van de Hemel, Die genadige Almacht is.’

Van de wetenschappelike bijdragen behandelt die van M. Bruna 'n brandende kwestie: de behandeling van het organiese leven tot het levenloze. In 'n duidelik overzicht schetst hij de ontwikkeling der ideeën, van de machinetheorie van Büchner en Haeckel tot het Vitalisme van Driesch. Hij bewerkt deze stof zo, dat de lezer, die zich niet speciaal op dit terrein beweegt, tòch geboeid wordt door dit probleem. En dat is 'n grote verdienste. 'n Interessante studie over ‘Hugo de Groot's “De Jure Belli ac Pacis” en de Index’ door Ez. van der Helm O.F.M. en 'n bijdrage van Max Franssen over ‘De Subjecten in het Volkenrecht’ vormen 't verdere deel van 't Mengelwerk, dat ook nog litteratuur bevat. Als we 't proza van Wim Snitker tot op zekere hoogte uitzonderen (hij is hier 'n grovere Van Schendel) blijft er niets over (m.i.). De sonnetten van W. Bär lijken op 't eerste gezicht parodieën, maar de zeer zwakke linolcumsneden duiden toch op ernst. Toch... 'n beslissing nemen is gevaarlik. Deze laatste opmerkingen (om de wille van de volledigheid slechts gemaakt) doen echter niets af aan de totaal-indruk van dit besnoeide Annuarium; en die is er een van blijdschap om de zékere tekenen van nieuw leven in de studentenwereld.

H.K.

Opgang. Verzen door Eduard Brom. Van Munster's Uitgevers Mij. Amsterdam.

Deze bundel is 'n herdruk van 1895. Hoe vreemd, hoe onnodig de heruitgave van deze verzen ons nu lijkt, tòch voelen we hoe bij de eerste verschijning dit boekje wekkend kon werken in 'n tijd van zo hopeloze dorheid en doodsheid, als toen de katholieke kunst doormaakte. Maar waarom een herdruk, waarom juist nu? Deze bloemige, manestralige verzen zeggen ons niets meer.

H.K.