[p. 97]

APRIL 1926

NUMMER 4

DE GEMEENSCHAP

MAANDSCHRIFT VOOR KATHOLIEKE

RECONSTRUCTIE ONDER REDACTIE VAN JAN ENGELMAN, HENDRIK KUITENBROUWER, WILLEM MAAS, LOU LICHTVELD EN C. VOS

Van André Gide tot André Breton
Eenige verwante verschijnselen in de jongste Fransche litteratuur

III. Dada.

Tenez (et il étend le bras dans un geste admirable), de seulement étendre mon bras.... - beleed de Duitscher in dat naar de diepere bedoelingen raadselachtig gesprek, waarvan wij Gide schaamteloos verslag hoorden doen.66 De kreet dezer primitieve verrukking is de wezensgrond van Dada: LEVEN, leven, leven nóg na de duizendvoudige schennis, leven nog na de wiskundige bezetenheid van 't tikkend machinegeweer, leven na de Marne en het Isonzo-front: dáárna nog den arm te mogen strekken naar den drift te leven; een ontwaking en een drift, welke eenmaal door den formidabelen lach van Gargantua begeleid mochten worden maar ditmaal beroofd van die jonge onbevangenheid, gekruisigd op een gestrekt denken, overzadigd van kunst en litteratuur, in een crisis zouden verloopen. Maar de wezensgrond van Dada is die drift en verrukking, die kreet en ontwaking, die terzelfdertijd een geheel anders dan Dada geaarden dichter zullen doen schrijven:

 
Au détour du chemin
 
Les arbres saignent
 
Le soleil assassin
 
Ensanglante les pins
 
Et ceux qui passent dans la prairie humide
[p. 98]
 
Le soir ou 's endormit le premier chat-huant
 
J'étais ivre
 
Mes membres mous pendent là
 
Et le ciel me soutient
 
Le ciel où je lave mes yeux tons les matins
 
 
 
Ma main rouge est un mot
 
Un appel bref où palpite un sanglot
 
 
 
Du sang versé....67

die bij de Montherlant zich in de epiek der physieke kracht een uitweg zoeken en die later Delteil naar de matelooze vreugden om zijn Jeanne d'Arc zullen drijven.

Wat de Oberdada J.A. Baader onlangs verteld heeft als een Dadaïstische legende is naar den geest althans geen legende maar samengetrokken om die verrukking:

 
Ma main rouge est un mot
 
Un appel bref....

In het voorjaar van 1916 - zoo verhaalt die legende - kregen twee wijze jongelingen in een koestal te Zürich, waar ze beschutting voor den oorlog hadden gezocht, een tooverboek in handen, dat vanzelf openviel en met vlammende letters het woord ‘dada’ op de muren van den stal projecteerde. Geen van beiden wist, wat het beteekende, totdat de derde binnenstormde en zijn vrienden omhelsde: Kinderen, we hebben de nieuwe kunst gevonden!’ Het lichtend woord drong door het hout van de deur, schreef zich buiten op de staldeur, sprong tegen den voorgevel, liep over de straten en nog dienzelfden nacht wierpen van alle kroonlijsten, kerktorens, berghotels en zelfs van de sneeuwtoppen der Alpen aan het meer van Zürich de vier letters ‘dada’ hun magische flikkering in de atmosfeer.68

Wie gevoelig is voor het innerlijke ritme dezer legende hoort hoe één kreet door de schuurdeuren naar buiten springt om de wereld te veroveren en aan gansch de wereld de nieuwe, diepe verwondering om het leven te openbaren. Maar - en nu zij de legende in de werkelijkheid getransponeerd, - de beide wijze jongelingen dezer legende zijn wijs geworden bij de wijsheid van Gide: zij herinneren zich de Nourritures Terrestres en hoe zij sindsdien hun levensleer van den schepper van den Immoralist ontvingen; straks zullen zij zijn

[p. 99]

onder het gehoor, dat in het Vieux Colombier te Parijs in een reeks van conferenties door Gide tot Dostojewski gaat ingeleid worden: tot den Dostojewski vóóral eener allerzijds tot het uiterste gespannen levensverheviging en tot den Dostojewski die langs de eenvoudige gevoelens en aandoeningen naar diepten, naar regionen groef, waar de mensch zichzelf niet meer te herkennen vermag (had Gide zich niet toegespitst op de Baudelairiaansche ‘décomposition des sentiments simples’). Maar behalve dat zij voor 't eerst het leven leerden schatten naar de Gidiaansche levensleer, hebben de wijze jongelingen dezer legende de dagen hunner jeugd hun hersens aangescherpt op velerlei artistieke en misschien ook maatschappelijke probleemstelling, zonder nochtans te kunnen naderen tot één vastheid voor het leven, want zij wantrouwden elken mensch, die als uitkomst van zijn leven tot een waarheid meende genaderd te zijn: zij wantrouwden dien mensch en zij wantrouwden die waarheid, zij wantrouwden elke ideologische waarde, die immers alle samen niet de hel eener beestelijke en zinnelooze vernietiging van levens, waarin zij meedoogenloos geworpen waren geweest, hadden kunnen voorkomen. En zij, in wie tegelijk met een wilden drift te leven de dronkenschap der Nourritures Terrestres opstond:

Certes, tout ce que j'ai rencontré de rire sur les lèvres j'ai voulu l'embrasser; de sang sur les joues, de larmes dans les yeux, j'ai voulu le boire; mordre à la pulpe tous les fruits que vers mois penchèrent des branches. A chaque auberge me saluait une faim; devant chaque source m'attendait une soif - une soif, devant chacune, particulière; - et j'aurais voulu d'autres mots pour marquer mes autres désirs
 
de marche où s'ouvrait une route;
 
de repos où l'ombre invitait;
 
de nage au bord des eaux profondes;
 
d'amour ou de sommeil au bord de chaque lit.
J'ai porté hardiment ma main sur chaque chose et me suis cru des droits sur chaque objet de mes désirs. - (Et d'ailleurs, ce que nous souhaitons, Nathanaël, ce n'est point tant la possession que l'amour.) Devant moi, ah! que toute chose s'irise; que toute beauté se revête et se diapre de mon amour.

Heureux, pensais-je, qui ne s'attache à rien sur la terre et promène une èternelle ferveur à travers les constantes mobilités.69
zij werden terzelfder tijd aangegrepen door een vernietigingsdrift, zoo redeloos en zonder mededoogen en systematisch als de hel, waarin men hen geworpen had maar hùn vernietigingsdrift richtte zich op de ideologische waarden, welke immers bevuild en verkocht

[p. 100]

en verkwanseld onder de machtigen dezer wereld, waardeloos waren weggedwarreld toen het onheil zich over de aarde ontlaadde.

Deze tweezijdig gerichte drift ging zich - ontsnapping voor elk verhoogd leven, dat zich ánders niet te verwezenlijken vermag, - langs den weg der kunst bevrijden.

De derde der wijze jongelingen uit de legende immers (welke ook hier onverwacht waar is!) die - binnenstormend - had moeten roepen: Kinderen, wij hebben het leven ontdekt: hij riep: wij hebben de nieuwe kunst ontdekt! - Dada! Dada! Daarmee stonden de herinneringsbeelden weer in hen recht: Picasso, Apollinaire, Jarry en al de avantgarde verkenningen en gevechten rond het kubisme en futurisme.

En de wijze jongelingen der legende schreven hun program en werkten aan hun kunst: Dada. Want den 14 Juli 1916 las Tristan Tzara te Zürich het eerste Dada-manifest, tot 1920 dáár en te Parijs gevolgd door zes manifesten70, welke samen theoretisch en programmatisch maar gemengd met veel pose, met veel fumisterie, nochtans om een kern van waarachtige beleving, de doctrine - ja toch doctrine! - van Dada opstelden. Opgestaan naar deze zijde uit den vernietigingsdrift van een geestelijk nihilisme en uit wantrouwen jegens de gemeenschap, verhief Dada zich als een protest tegen (ach! de verwarring van den derde der wijze jongelingen!) het cubisme en het futurisme, omdat het geen enkele theorie erkende: de scheppende artiest toch had de wereld zonder causaal verband bevonden en in een opperst egoïsme, waarop elke wet en elk voorschrift mocht stuk geslagen worden, behoorde het kunstwerk alléén den artiest. ‘Il y a une littérature qui n'arrive pas jusqu'à la masse vorace. Oeuvre de créateurs, sortie d'une vrai nécessité de l'auteur, et pour lui-même’.71 Aan zulk een uitspraak erkent men, hoezeer Dada niet het begin eener nieuwe stijging beproefde te zijn maar een voortzetting en een crisis in de ontwikkeling eener ideologie was, welke op een bepaald moment haar ontoereikendheid beseft: dan oordeelt men de rede en het verstand philosophisch zeer achtbaar maar in hun eigenlijke waarden zeer betrekkelijk, omdat zij zich nimmer op een laatste waarheid zullen kunnen richten; de dialectiek mag dan een amusant mechaniek zijn, dat den mensch op - overigens uiterst banale wijze - naar eenige opinies leidt, welke hij echter tòch bezeten zou hebben; de logica wordt een ziekte en verwikkelt zich slechts in zichzelf; de waar-

[p. 101]

neming bewijst haar onvermogen (want men neemt waar van een of meer gezichtspunten maar men vergeet de millioenen ándere gezichtspunten); de ervaring is het resultaat van het toeval; de moraal kenmerkt zich niet meer door goedheid en stroomt als chocolade door de aderen der menschen: bevrijden wij ons van haar controle en van de controle der logica. En het leven der menschen? ‘Etre intelligent - respecter tout le monde - mourir sur le champs d'honneur - sourcrire à l'Emprunt - voter pour un Tel - le respect de la nature et de la peinture - gueuler aux manifestations dada, - voilà la vie des hommes’.72

Que chaque homme crie: il y a un grand travail destructif, négatif à accomplir. Balayer, nettoyer. La propreté de l'individu 's affirme après l'état de folie, de folie agressive, complète, d'un monde laissé entre les mains des bandits, qui se déchirent et détruisent les siècles. Sans but ni dessin, sans organisation: la folie indomptable, la décomposition. Les forts par la parole ou par la force survivront, car ils sont vifs dans la défense, l'agilité des membres et des sentiments flambe sur leurs flancs facettés.73

Waardeloos, alles is waardeloos geworden; de groote vanitas van den mensch zonder God maar - o wijsheid van den derden wijzen jongeling! - wij hebben de kunst gesauveerd, nous avons proclamé seule base d'entendement: l'art,74 al blijve zij dan een privé-aangelegenheid van den artiest.

Van den beginne af - want ook hier verminkte de mensch zich niet onherstelbaar en sterker dan het manifest is zijn natuur, - zocht Dada ondanks zichzelf naar nieuwe geestelijke waarden om tot een ordening van het leven te geraken, hoe arm en misleidend, hoe in waarheid steenen voor brood, die nieuwe waarden ook waren. In tegenstelling met Tzara, die het cubisme gekarakteriseerd had als een ‘simple façon de regarder l'object’ en het dus uitsluitend een plastische waarde toekende, eigende André Breton zich buiten die plastische waarden de zekerheid toe, dat eens het leven niet meer onderworpen zou zijn aan den dwang der practijk, omdat met het cubisme de kunst voor het eerst een zeker ‘hors la loi’ veroverde: de kunst hield op te ontleenen en drong naar een terrein ‘où peut se donner libre carrière la fantaisie la plus étincelante’. Voor Picabia stelde hij aanstonds vast, dat men in zijn werk niet meer te doen zou hebben met poezie, noch met philosophie, noch met schilderkunst maar met ‘paysages interieurs’ (term, welke rechtstreeks aan Gide ontleend

[p. 102]

kon zijn en daarmee een richting voor- als achterwaarts wijst); in de schilderijen van Georges Chirico - de contouren verscherpen zich - ontdekt hij de openbaring van het instinctieve leven.

Vollediger en concreter dan Tzara levert Breton de theoretische documenten75 over de geestelijke gesteldheid der Dada-periode: gesteldheid trouwens welke zich niet beperkt tot de geprononceerde Dada-groep maar die in velerlei nuanceering en naar verschillende lagen ontgonnen internationaal in de kunst van 1916 tot op den huidigen dag zich openbaart, - gesteldheid ook, welke zich ál meer aanscherpt naar het booze maar welks diepste grond - toch! - ‘une souffrance morale’ is. Met Barrès gelooft Breton, dat het de taak der voorgaande generaties was van het absolute tot het relatieve te naderen en dat het de taak der huidige generatie is den twijfel in de negatie te overwinnen ‘sans y perdre toute valeur morale’: de Umwertung, welke sinds Nietzsche het duivelsch droombeeld van elken verworpeling was; de Umwertung, welke Gide - hier helaas en misschien lucider dan zoo menig naïf litterator, - als een ‘mystérieux renversement des valeurs’ in Dostojewski meende ontdekt te hebben; de Umwertung waarvoor na de razzia van Dada het Surréalisme de moraal poogt vast te stellen. Wie onderzoekt wáárom Dada-auteurs, wáárom later de Surréalisten zich zoozeer met de moraal bezighouden en hun voorliefde tot de moralisten uitgaat, hoort in Breton een resonnans op de Gidiaansche ‘détours’: de moraal legt de rede een hinderlaag en zij gedoogt ‘les plus grands écarts de pensée’.76 In dat wat men logica noemt schuilt evenwel slechts een schuldige zwakheid en het verstand heeft hij uitgeschakeld.77 Positief heeft hij uit de vernietiging - en hier beluisteren wij de Gidiaansche ‘disposition à l'accueil’ - slechts gered: le vent de l'éventuel’:

Autrefois, je ne sortais de chez moi qu'après avoir dit un adieu définitif à tout ce qui s'y était accumulé de souvenirs enlaçants, à tout ce que je sentais prêt à s'y perpétuer de moi-même. La rue, que je croyais capable de livrer à ma vie ses surprenants détours, la rue avec ses inquiétudes et ses regards, était mon véritable élément: j'y prenais comme nulle part ailleurs le vent de l'éventuel.

[p. 103]

Chaque nuit, je laissais grande ouverte la porte de la chambre que j'occupais à l'hotel dans l'espoir de m'eveiller enfin au côté d'une compagne que je n'eusse pas choisi. Plus tard seulement, j'ai craint qu'à leur tour la rue et cette inconnue me fixassent.78

In deze bekentenis, welke aan de Nourritures Terrestres ontleend kon zijn: le vent de l'éventuel en de vrees zichzelf te fixeeren, ontlaadt zich wederom de primitieve verrukking te leven (voorzoover in de 20e euw een verrukking en een Dada-verrukking primitief kan zijn!), door Tzara 'n oogenblik programmatisch vastgelegd: respecter toutes les individualités dans leur folie du moment: serieuse, craintive, timide, ardente, vigoureuse, decidée, enthousiaste.... Liberté: DADA DADA DADA, hurlement des couleurs crispées, entrelacement des contraires et de toutes les contradictions, des grotesques, des inconséquences: LA VIE,79 - door Philippe Soupault vooral gebeeld in de als een veer gespannen exaltatie zijner romans, welke voor de Dada-periode een historische en psychologische waarde hebben.80 Want Jean X uit Le Bon Apôtre en David Aubry uit A la Dérive léven Dada zooals in Anicet en Libertinage van Aragon Dada geleefd wordt naar de kenmerken, welke hier vastgesteld werden. Maar beiden, Jean X en David Aubry zijn gesneden naar de levensleer van André Gide, welke in sommige van haar wezenlijke bestandeelen uit deze romans te reconstrueeren is: leven nù d.i. vergeten wat geweest is en den onrust tot het uiterste en met alle verfijningen cultiveeren, ontvankelijk zijn voor álles van het leven, zich niet in een keuze beperken, zichzelf niet fixeeren in een bepaald milieu, in bepaalde opvattingen, in bepaalde ideologieën en als het opperste in den mensch ‘le désir’ integraal handhaven. Beiden hebben weliswaar van meet af aan afgerekend met elke gevoeligheid, traditie, ideologie en erkende waarden, - hoe werden toon en stijl dezer romans hard en droog, wreed en cynisch, - maar terwijl Jean X. vooralsnog veeleer is overgeleverd aan het nihilisme, is in David Aubry de drift te leven opgestaan, waarmee hij de epische verbeelding wordt van wat de Nouritures Terrestres - didactisch bijna! - als levensleer voor dezen drift had opgesteld.

De bijzondere gesteldheid van David is deze - Gide's Immoralist was hier voorgegaan: dat hij wel zichzelf observeert maar niet zichzelve oordeelt: hij constateert zichzelf slechts. ‘Mais lui ne se consi-

[p. 104]

dérait ni comme un vainqueur, nu comme un vaincu’. Deze mensch, die zich aan niets hechten kan, die zich in geen keuze wil begrenzen, die slechts loopen wilde als een uurwerk en in wien ‘le désir’ tot vlammen brandde, - deze mensch ‘était né pour partir’. Vanzelf brengt deze neiging den roman in de categorie der avonturen-romans: David ontvlucht zijn ouders (Il les méprisait) en zwerft over Parijs naar Rouaan, vanwaar hij - opgenomen in de equipage van een schip - een zeereis maakt. In de hard-slanke beschrijvingen dezereis ontwikkelt Soupault zijn figuur tot - zooals Gide haar zou gekenmerkt hebben: une éternelle ferveur à travers les constantes mobilités. In Sydney bokst hij (ce désir de ‘descendre’ cet homme dont il ne voyait que les yeux, étoiles de sang); na het boksen de alcohol (Il avait conscience de son abrutissement et il s'en réjouissait); na de alcohol de wreedheid (sa cruauté lui fit plaisir); na de wreedheid de misdaad. (Il imaginait le crime lent et raffiné.. Il n'eprouvait aucun dégoût..); na de misdaad weer het schip en de roeiboot: alleen op zee en een haai aan den achtersteven, - vijftien dagen lang. ‘Je crois qu'il me fut un utile compagnon; j'avais peur de lui et cette crainte me donnait la force de lutter et de vaincre mon découragement’ Lang tevoren, in het binnenland van Australië, was er één moment een inkeer gunstig: Un homme en présence de lui-même....: alléén, maar David Aubry joeg zijn leven voort, zweepte het van vertrek tot vertrek, brandde het op aan àl wat hij bezitten wilde en niet bezitten kon tot de laatste waardeering: Qu' importe:

‘....on se dit: ‘Qu'importe!’ Cela n'est pas encore suffisant. Il faut que cette ardeur devienne un désespoir. Lorsque tout est perdu ou lorsque tout semble fini, on est décidé à s'accrocher à la première branche, à plus forte raison lorsque l'on sait que cette branche est le but du desir, père des ardeurs et du désespoir.’

Na gansch dit in driften verbruikt leven rest David de vergetelheid van het opium en na het opium resten hem als een in de waardeering van Soupault ander opium, de Navolging van Christus en de biecht: een nederlaag van zijn seniliteit: On 's attend à tout sauf à la banalité.. Je (Soupault) restais quelques minutes: j'etouffais et il ne me retenait plus.

Hier dan moet het oordeel vallen over een kunstenaar als Soupault, over een kunstenaar-manifestant als Tzara81 en over den Dadageest voorzoover die zich in hen incarneerde, - geest welke hier in haar wezenlijke geaardheid is geschetst met verwaarloozing echter van wat tot den, gedeeltelijk door de moderne snelheidstechniek beïnvloeden

[p. 105]

verschijningsvorm behoort: syntactische verkortingen en grilligheden, typografische verrassingen, plastische en muzikale verwoedheden, tooneel-acrobatiek etc., alle opgestaan uit de eenerzijds willens gecultiveerde, anderzijds de vanzelf werkelijke emotioneele en gedachte-associaties eener naar de krankzinnigheid gerichte phantasie. Deze krankzinnigheid dan niet bij wijze van spreken maar letterlijk te verstaan: materie overigens ter controle gaarne aan een psychiater gelaten!

Maar het oordeel!

In een lagere orde kunnen deze menschen mij, òns nastaan.

Niet om de ongeëvenaarde macht hunner scheppingen en de verbijsterend lichtende hoogten hunner visies, want van het geheele complex eigenschappen en vermogens, dat den kunstenaar maakt bezitten zij slechts betrekkelijk weinig; niet dus omdat de menschen over twee of drie eeuwen nog zullen spreken en schrijven - opgewonden, met roode gezichten en de vuisten op tafel slaande of met plots verklaard en stil-aandachtig geworden gelaat - hoe het in 1924 was, dat een zekere Philippe Soupault A la Dérive schreef en hoe er toen een zekere Eluard, een zekere Aragon, een zekere Tzara leefden. Misschien ook zullen die menschen dat wel doen, maar dit doet niet ter zake.

Zij echter kunnen mij, óns na staan voorzoover hun verworpenheid geen persoonlijke schuld is, voorzoover zij (als wij) meer of minder, in essentieele of in accidenteele overwegingen slachtoffers zijn van de algeheele verrotting eener ideologie, die niets onaangetast heeft gelaten en die naarmate we haar grimmiger vervolgen en weg trachten te branden, hoonender ons vastklemt. Zij kunnen ons na staan, omdat zij betalen voor de zonden tegen het leven en de zonden tegen de door God gewilde orde, eenmaal roekeloos door anderen bedreven; zij kunnen ons nastaan omdat het leven ons en hen in een lagere orde dezelfde hinderlagen legt, beschreven in de actueele ofwel uit dezen tijd opgewoelde gemeenplaatsen en zij kunnen ons na staan omdat er buiten alle artistieke overwegingen om nog menschelijkheids-overwegingen zijn, die misschien ook insluiten dat wij, de rijkeren ja tòch! - ons om dezen bekommeren.82

Onder al deze dingen staat in mij de drift te leven met dezen, met

[p. 106]

mijn, met ónzen tijd, - tijd waarvan ik de verdolingen weet, de verminking haat, den lakeiengeest en gore dienstbaarheid veracht, maar dien ik tòch lief-heb, omdat 't deze, mijn, onze tijd is, en méér lief-heb dan de schoonste verbeeldingen der Romaansche en Gotische eeuwen, waarheen ik, als de dag te grauw en zwaar wordt, als naar de verre lichtende herinnering van een barbaarsch en heilig leven zou kunnen schreien, zooals een mensch zal kunnen schreien om het zwaard van Karel den Grooten: dezen grooten wreker van God en de Kerk. Maar ik wil mij aan die verre, lichtende herinnering niet weerloos geven, ik wil in dezen rotten tijd leven, ik wil het verleden niet als een last torsen, als een last te zwaar, als een last die verlamt, als een last die het leven van nù vermoordt. Parijs, en elke stad springt aan mijn hart en hersens, - niet omdat ik dat mooi vind maar omdat het met zijn rotheid en - tòch, tòch - met zijn schoonheid ook, van nu, van mij is; daarom ook is het een dronkenschap bijna, hoog over de bruggen van Brest te gaan en de havens, de dokken, de werven in één spanning naar zee te hooren openbarsten, - en daarom moet ik soms (o nooit meer tot het leven te roepen verleden) werkeloos langs de kathedralen van Frankrijk zwerven. Ik - ik ook, - wil de kunstenaars van dezen tijd schoon en goed maar waar zij niet schoon en goed zijn, wil ik naast hen staan, wanneer zij vechten om het bezit van God: naast deze laatste weinigen Maar naast deze laatste weinigen, gezien nu in een hoogere orde, gezien tegen de werkelijkheid, moet Dada verworpen worden als slechts de vereeniging van een beestelijken leefdrang, een naar de krankzinnigheid gerichte fantasie, een over-áángespannen intellect en een op de psychologie der sexualiteit gespitst gevoelsleven maar beroofd geheel en al van een - en zij 't geschonden, - besef der Werkelijkheid, beroofd geheel en al van de liefde. Van de groote namen die zij in den mond voeren en waarop zij straks wanneer Dada zich in het Surréalisme zal voltooid hebben, zich zullen beroepen: de Lautréamont en Rimbaud vooral, hebben zij de sombere grootheid niet begrepen en zich alleen aan hen gehandhaafd voor zoover zij aan hen hun afwijkingen konden handhaven. Zij hebben zich in het booze verhard83 en zij - Aragon, Tzara, Breton, Eluard, Soupault, - mogen zelfs niets gemeen hebben met de als een hond geranselde, angstige liefdedeernis, die Jarry aan de voeten van den Vader Ubu - beeld der geschonden menschheid - hulpeloos en ondanks (of dank zij) zichzelf moest brengen.

[p. 107]

Dada wilde een volledige affirmatie van den mensch zijn, - affirmatie die als een crisis van het denk- en gevoelsleven verliep en die de vraag opriep, waarop Gide den modernen, atheïstischen mensch gepeild had: wat kan de mensch, waartoe is hij in staat: vraag, waarop het koortsig leven van Jean X en David Aubry in laatste instantie zich samentrekt. De litteratuur bezit één figuur, welke die vraag, met een duister-hallucinaire logica - in den barren zin van het woord - tot haar einde dacht: Kiriloff, naast wien echter de kleine Dada-heroën verdwijnen in een even kleine middelmatigheid, welke zich aan den afval van eenige onbegrepen grooten uitleeft en nog zal uitleven. Hen dreef deze vraag slechts tot een kleine besluiteloosheid tegenover het leven: hun leefdrang kan zich na de vernietiging van alle godsdienstige, moreele, intellectueele en aestetische waarden (liever: geproclameerde vernietiging!) in niets meer vastzetten; het leven werd beroofd van elke doelstelling en slechts de leefkracht konden zij vieren als het eenig, kostbaarst maar óók - de vernietiging impliceerde deze ervaring, - tot niets meer te verwerkelijken bezit. ‘Mesurée à l'échelle Eternité, toute action est vaine’, proclameerde Tzara, en het leven: une mauvaise farce, sans but ni accouchement initial84.

Dat onder de verwoede razzia van Dada de kunst niet deelde in de geproclameerde vernietiging85 bewijst dat Dada zichzelf niet aangedurfd heeft: elk Dada-manifest is een stuk litteratuur en dit niet alleen maar bovendien een doctrine; en wie zich niet in een manifest bevrijdde, bevrijdde zich in een vers, een schilderij of een roman. Een gemakkelijk transigeeren, dat zich niet zoo heel straf onttrekt aan de ‘pire lâcheté’ zooals (volgens Marlier) Dada de vlucht van de metaphysische duizeling naar de litteratuur beschouwt.86 Langs den weg der kunst dan ook zal men de nieuwe waarden zoeken, waarrond het leven zich te ordenen heeft en deze weg, den weg, die genomen is ontwijkt vooralsnog de verwachtingen van Marlier:

Le sens de l'infini, tel est le don terrible que nous fit Dada et nous ignorons si nous devons remercier ou maudire. A lui seul ce don ne nous mène qu'a un désespoir sans mesure, mille fois plus redoutable que la veule indifférence qui s'ignore. Il s'agit ici de choisir: éviter ce gouffre en se jetant à corps perdu dans des tâches absorbantes auxquelles ont fait semblant d'assigner des fins très sèrieuses, ou accepter ce sentiment de l'infini en le faisant suivre de son indispensable complément: Dieu.87

[p. 108]

Men heeft noch het een, noch het ander gekozen, - misschien ook was men niet meer in staat te kiezen: de vernietigingsdrift wreekt zich en in het Surréalisme voltrekt zich de val van Dada.

 

GERARD BRUNING

(Wordt vervolgd)

66Morceaux Choisis, pag. 419 en v.v.: Conversation avec un Allemand quelques années avant la guerre (1919).
67Pierre Reverdy: Les épaves du Ciel. (Ed. de la N.R.F.).
68N.R.Ct. Avdbl. A, 20 Mrt, '26 (ontleend aan de ‘Frankfurter Zeitung’).
69Les Nourritures Terrestres, pag. 31 en 69.
70Tristan Tzara: Sept manifestes Dada (quelques dessins de Francis Picabia) - Ed. du Diorama, Jean Budry, Paris.
71Manifeste Dada 1918.
72Dada, manifeste sur l'amour faible et l'amour amer.
73Manifeste dada 1918.
74id.
75André Breton: Les Pas Perdus (Ed. de la N.R.F. 1924).
76Elle a pour moi ce prestige qu'elle tient la raison en èchec. Elle permet, en outre, les plus grands écarts de pensée. Les moralistes, je les aime tous, particuliérement Vauvenargues et Sade. La morale est la grande conciliatrice. L'attaquer c'est encore lui rendre hommage. C'est en elle que j'ai toujours trouvé mes principaux sujets d'exaltation (Les Pas Perdus: pag. 10 - La confession dédaigneuse).
77‘.... aucune vérité ne mérite de demeurer exemplaire....’ ‘.... un esprit, quelqu'il soit, ne peut qu'égarer les voisins....’ (André Breton).
78Les Pas Perdus, pag. 12.
79Manifeste Dada 1918.
80Le Bon Apôtre - Aux Ed. du Sagittaire, Simon Kra, Paris. A la Dérive. - J. Ferenczi et fils, Paris.
81Tzara publiceerde o.a. als scheppend werk ‘Mouchoir de Nuages’.
82In ‘de Vrije Bladen’ zijn eenige zinnelooze oppervlakkigheden gezegd over een ‘paganistisch instinct’, dat in sommigen der jongere katholieken aanwezig zou zijn en dat o.m. ook bij mij geconstateerd is. Bereids vormt zich rond deze term en kwesties welke daarmee samenhangen, een gansche litteratuur! tot in geestelijke achterbuurten als ‘Boekzaal’. Er zal gelegenheid zijn op een en ander terug te komen.
83‘Ainsi nous défendons la cause du diable’, zegt Aragon in de inleiding op ‘Le Libertinage’.
84Manifeste dada 1918.
85‘.... nous avons proclamé seule base d'entendement: l'art’ (Tristan Tzara).
86Sélection, Juni '25.
87id.