[p. 179]
Ichnaton
Zijn hart was als het onze een uitgewoonde kamer:
daar hebben wij bemind -
roekeloos lachen sloeg van muur tot muur,
en in een stil uur, neergebogen op de tafelrand,
luid-op gesnikt: een achteloos-bedorven kind,
aan alles lijdend en aan niets verwant.
Wild en verstorven als het duinzand is dit oud gezicht:
een angst is overwonnen, een gevaar gezwicht.
Toen hij de boorden had bereikt waar afvaart aanvangt
of de tred naar binnen wordt geheven
van bergpas tot bergpas
heeft hij zich, overmand en plotseling verrijkt,
aan smartelijk en zalig licht hergeven.
De mond is van bedwongen lust als een te rijpe vrucht gespleten,
zijn oogen hebben gelukzaligheid herkend
en boven de brauwen
tot een doorploegd geduld, maar als een blinkend schild geheven
bouwt God zijn bovenaardsche tent
op witte heuvels, in een glans van eeuwig leven.
JAN ENGELMAN