[p. 183]

Begin der muziek

De musici plegen zich gemeenlijk slechts bezig te houden met de muzikaliteit; zij vermijden het gezicht der muziek omdat zij het eeuwigheids-moment willen ontwijken. Zij verdiepen zich gaarne in de zelf-gemaakte problemen, en zij meenen vaak dichter bij den oorsprong der muziek te komen waar zij zich slechts verward hebben in den aantrekkelijken chaos hunner levende muzikaliteit. Zij meenen door zoeken te vinden. Toch waren van oudsher de vinders der schoonheid nooit zoekers, hoewel zij meestal de helderste philosophen waren. Ik geloof dat de onbekende componisten van het Gregoriaansch en de slordige, droomende troubadours nimmer een eigendunkelijke worsteling begonnen met hun muzikaliteit - zij hielden zich slechts met het wezen der muziek bezig; dat wil zeggen zij waren voortdurend vervuld van een der eeuwige afstralingen van God, en gaven met hun gewillige hand uit de volte van hun hart. Maar sinds het onnoozele, rijke handwerk ‘vrije kunst’ werd, sinds de persoonlijkheid haar rechten ging eischen, kwamen de problemen, kwam eerst recht het werken in het zweet des aanschijns. En met dit ontwaken vervloog de droom naar het paradijs. Is het waar? Zijn de componisten nu tot zoeken gedoemd? Niet wanneer zij de hoogmoedige ‘historische ontwikkeling’ der muziek slecht met lengtemaat durfden meten, niet wanneer zij zich minder bekommerden om de oplossing van problemen die alleen de beperktheid der muzikaliteit toonen, zeker niet wanneer zij op de onmiddellijke vondst durfden wachten in plaats van voortdurend te componeeren, dat is een ‘nieuw werk’ samen te stellen uit de natuurlijke conflicten die onophoudelijk ontstaan, draaien, verwarren in hun wezen. Het is zeer zeker waar dat de eenvoud moeilijker te doen komen, te zien en te overwinnen is dan de complicatie; maar het is toch ten opzichte der eeuwige opgave te gemakkelijk om zich nu maar met de innerlijke en uiterlijke raadselachtigheid der muzikaliteit bezig te houden als oorsprong der muziek. De veelheid der natuurlijke geheimen ziet men dan in de plaats der hoogte en diepte van het leven.

Ik meen hierna met Gods genade te kunnen schilderen of een pantheistisch kunstenaar genoegelijk in een bovennatuurlijken heilstaat te kunnen binnenleiden. Deze pretentie zou de tegenspraak mijner meeningen zijn. Men ziet het: de onaanvechtbare ‘groei’ der muziekgeschiedenis bewijst alléén dat ook de componisten, de menschen die zich met de minst-stoffelijke der kunsten bezig houden, zich

[p. 184]

altijd lieten leiden door een idee, tenminste door de onwil om door een idee geleid te zijn, zeer dikwijls door het gevoel dat zij door niets geleid werden daar zij slechts muzikaal waren. In de schuilhoeken van hun hart zullen zij wel altijd dankbaar geweest zijn dat de muzen hen bij hun arbeid niet verlaten hadden! In dit bijna niet te achterhalen en nog moeilijker te behouden gevoel of helder zien ligt méér benadering van de oorsprong der muziek dan de ingenieuse samensteller van het kunstwerk wil vermoeden. Ik zou niet gaarne het verschijnsel der genres - bijv. het romantische - willen misprijzen, daar het de beperktheid der muzikaliteit in tegenstelling met on-omvatbaarheid der muziek bewijst. Wie vindt de juiste en de schoone woorden om het wezen der muziek weer te geven? Maar dit is ook niemands taak! Men mag een respect bewaren voor de oprechtheid der componisten die ook de menschelijke zwakheid (de negatieve of positieve idee) mee-componeerden. Ik durf slechts te misprijzen de hoogmoed der muzikaliteit, de physica der intellectueelen, waarvan Schönberg de hoogepriester is, een componist dien ik evenzeer veracht als ik de onbekende zangers der alleluia's vereer.

Er is slechts één absolutisme, slechts één idee, het is God. Het is misschien niet noodig te beweren dat Hij de oorsprong der muziek is, het is echter wel noodig te zeggen dat de hymne het begin der muziek is. Het is waarschijnlijk niet noodig te bewijzen dat God het doel van alle wezen is, maar het is zeker niet overbodig te beweren dat ook het einde der muziek de hymne is.

Het zou dwaas zijn te meenen, dat alle componisten religieuze of kerkelijke muziek moeten maken! Een Sonate kan een hymne zijn, en waar is - helaas! - tegenwoordig de kerkmuziek die aan haar oorsprong en doel beantwoordt? In de wereld belemmert de pretentie van het ongeloof de zuivering der kunst, in de kerk verhindert de achterlijkheid de louterende ontwikkeling der dienende muziek. Wij zijn te ver van de bron verwijderd en het begin der muziek wordt ons dus niet geschonken.

 

HENDRIK ANDRIESSEN.