[p. 243]

Sous le soleil de Satan121

Een roman van het bovennatuurlijke, de strijd die gestreden wordt in de bovenzinnelijke streken.

Wij stellen ons die bovennatuurlijke landen voor onder het zoete licht van Gods liefde en barmhartigheid, versierd met bloemen van deugd. Maria's blauwe mantel is de hemel en als witte wolken varen de engelen. En midden in staat de helle zon van God.

Maar Bernanos laat ons die bovenzinnelijke wereld onder een ander licht zien: sous le soleil de Satan. Het is het rossige licht van Hieronymus Bosch in zijn Bekoringen van den H. Antonius; een stad in brand, op den achtergrond of de geopende muil van den hel. En in dat licht worden de gelukzalige velden van devotie verlaten, dorre woestijnen, waar de oorlog woedt. Daar is donkerte en eenzaamheid en strijd in en boven den grond. En daar is de zonde in al haar afschuwlijkheid, die wij, blind voor het bovenzinnelijke, maar ternauwernood en zwak op aarde kunnen zien.

Daar is de strijder Gods, de machtige gezalfde des Heeren.

De abbé Donissan, een bovennatuurlijk levend priester, wien alle natuurlijke gaven absoluut ontbreken, heeft van God afgebeden, met opoffering van alle inwendige vreugde, onder een eeuwige bekoring van wanhoop aan zijn eigen zaligheid ('n soort gelofte die hij gedaan heeft), om heel zijn leven te mogen strijden tegen den Satan.

In den Proloog zien wij de macht van den duivel op den mensch. 'n Meisje van het dorp, in zonde gevallen en moordenares van haar minnaar, wordt door de zonde, door den duivel zelf, bezeten.

In het eerste deel van den roman krijgt kapelaan Donnissan voor het eerst kontakt met den duivel, die hem in een angstigen nacht verschijnt en hem uitdaagt tot den harden strijd voor heel zijn leven. De priester rukt het meisje, dat in wanhoop over haar zonde een poging tot zelfmoord doet, in het aanschijn van den dood, uit de klauwen van den Satan en draagt haar, stervende, in z'n armen naar de kerk, waar hij haar ziel redt.

In het tweede deel is de abbé geworden de heilige pastoor van Lumbres en hij doet denken aan den pastoor van Ars. Van alle kanten komen de zondaars tot hem, om door hem van de zonde en den duivel verlost te worden. Zijn eigen leven is hard en dor, vol vernederingen en zonder eenige geestelijke vreugde, overal ontmoet hij de

[p. 244]

macht van den duivel en God is ver. Eénmaal is de hopeloosheid in hem zoo sterk, dat hij God om een wonder smeekt. Geroepen bij het lijk van een kindje, biedt hij God al de vernederingen en vermoeienissen van zijn hard leven aan, als Hij hem dat uitwendig teeken geeft, dat 't kind herleeft. Hij heft het lijk op ten hemel en ziet: één oogenblik herleeft het kind. Maar hij voelt op 't zelfde moment - hij durft het haast niet uit te spreken - dat het de duivel is, zijn eeuwige vijand, die dat schijnwonder voltrekt. Nooit zal God hem een teeken geven, nooit zal hij zekerheid hebben: want hij heeft zijn hoop geofferd. Dienzelfden avond vindt men hem, staande in z'n biechtstoel, dood.

 

Slechts weinig schrijvers hebben het bovennatuurlijke zoo goed beschreven als Bernanos. Het bovennatuurlijke te zien in de gewone dingen van het alledaagsche leven teekent een knap psycholoog en fijnvoelend katholiek. Over het geheele boek hangt de rossige schijn van Satan's zon: in dat ijzige licht worden alle feiten gesteld en in hun ware, bovennatuurlijke proporties gemeten. Het boek is hard, voor sommigen te hard. Het is primair, primitief. Voor abbé Donnissan bestaan niet de gecompliceerde verfijningen van het geloof: hij kent alleen maar God en den duivel. Christus is voor hem het groote naakte kruis zonder de aandoenlijke lijnen van het stervend lichaam. Liever had hij dat de strijd gestreden werd tusschen God en den duivel als een worsteling van man tegen man, zonder tusschenkomst van wien ook. Hij is bijna manicheër, of liever, hij is woestijnvader, een heilige uit de 2e eeuw van het Christendom. Heiligen en Engelen kent hij niet. Maria wordt niet één keer genoemd. Hij verlangt niet naar de zoetheid van het H. Sacrament: want de duivel zit achter al die zoete devoties.

Maar dit is de fout van het boek: het is te somber en maakt ons bang. Neen, de duivel is overwonnen en na twintig eeuwen van offers en gebed, is het licht van den satan wel eenigszins gedoofd. De Engelen leven met ons en de Heiligen zijn onze vrienden. Maria is werkelijk onze moeder. En Christus in zijn H. Sacrament is zoet, Hij heeft het immers zelf gezegd! Als wij deze correctie in ons maken, die zich vanzelf opdringt, dan kunnen wij niet anders dan het boek genieten. 't Is een van de beste die op katholiek gebied in den laatsten tijd verschenen zijn, en dat het eerstelingswerk van den onbekenden schrijver ('n handelsreiziger van 45 jaar, die zijn boek schreef in de wachtkamers en in den trein) in de Roseau d'Or verscheen, is een verheugend feit voor de herleving van de katholieke gedachte in de Fransche roman-litteratuur. Het boek verheft en doet aan hoogere dingen denken: daarom is het goed.

v.R.

121Sous le soleil de Satan, door G. Bernanos, (coll. Le Roseau d'Or. No. 7).