[p. 263]

Half-Watt-cultuur

Dr. E. Bonebakker, sinds midden 1920 benoemd tot leider van het ontwikkelings-werk aan de Philipsfabrieken, heeft in 1925 een brochure het licht doen zien. Een klein boekje, met foto's geïllustreerd, en getiteld: Onderwijs en ontspanning aan de Philips-fabrieken te Eindhoven.

Het bevat misschien niet-onaardige bladzijden en waardevolle meeningen van deze onderwijs-specialiteit, al is het in een krakende onderwijzers-toon geschreven. Maar dat vormt voor het oogenblik en voor ons niet de meest-interessante kant van deze publicatie. Neen. Doch dit boekje is een van de zeldzame mededeelingen die de leiding der Eindhovensche fabrieken ons doet geworden, betreffende indeeling en werkwijze in haar bedrijf.

Het is een gròf boekje. Echt gròf. En het verwondert me dan ook van een man die uit hoofde van zijn beroep veel met kinderen, met kinderzielen omgaat, dat hij zóó kon schrijven over deze weerlooze menschjes; dat hij zich zóó afdoende moest laten drillen door de zweep van efficiency en fabrikanten-bedoeling. Niet dat het maar zoo grof van hier en gunter is geschreven. O, nee, Het ziet er aangenaam en welwillend uit. Vooral welwillend. Het is edel. Ja, edel. En humaan. Ja, dat is het, humaan. Het lijkt op een jaarverslag van een Nutsafdeeling. Het handelt over onderwijs en ontspanning. En wàt voor onderwijs! Dat hebben ze dan daar maar eventjes klaar gespeeld, zoo'n klas als een huisgezin, zoo'n midden-tusschen-de-boomen-huis. Ik heb het boekje drie keer gelezen. Heelemaal. En ik zou niet ergens een speld kunnen krijgen tusschen dit brillant systeem. Hoe moeten hier leeren en spelen één geworden zijn, als in van Alphen's voorzeggend visioen. Dr. Bonebakker zet dat zoo helder en klaar uiteen. Langzaam geraakt hij in vuur, als hij zoo zoetjes aan alle teedere zorgen van de firma, (zijn firma) opsomt. Zorgen die het kind volgen van de moederschoot, tot aan .... de fabriek. En waarachtig nog verder.

En nou zit ik weer volslagen hopeloos met dit vel papier voor me. Is dit dan allemaal kwaadwilligheid? Een gemeen en berekend loopen, met groote, stomme voeten, lóópen over iets wat toch prachtig en mooi en eerlijk en vol van genade zou moeten zijn? Maar dan ben jij zoo geniepig, schrijver, en dan zijn jullie, machtige bazen van dit heel gedoe, zoo verschrikkelijk verhard en onmenschelijk, dat ik het niet kàn gelooven. Neen, dàt is het niet. Jullie zijn alleen maar egoïsten, schriele, oude egoïsten, die rékenen; rekenen naar jezelf

[p. 264]

toe. Die kinderen hebben gemaakt tot nummers, en die met starre zakenman-gebaren spreken over ‘Philips-ouders’.

Ja, bij God, dàt is dan de laatste uitbloei van onze onvergelijkelijke cultuur, Philips-ouders. Dat zijn maar niet zoo gewone menschen. Dat is geen man en geen vrouw die tesamen met Goddelijke hulp het leven bouwen over hun kind, die tesamen zijn geweest, diep gebogen, over het heilige leven dat nog sluimerde, en hebben gezegd: ‘Dit zal een mensch zijn naar God's beeld en gelijkenis. Het zal een man zijn; en we zullen iets van den Christus in hem herkennen. Laat ons bidden.’ Dit is een slaventroep, een saamgedreven horde, die eet van de ‘heeren’, die werkt voor de ‘heeren’ en die dan tenslotte, baart, voor .... de fabriek.

Dit web, dit berekende, dit strak-gewonden snoer van druk en dwang. Dat begint in een kleuterschooltje waar de kleintjes ‘spelen en dartelen’, dat mondt in een Lagere School. Het onderwijs is voortreffelijk want ‘voor de industrie krijgt goede ontwikkeling, ook van die menschen, die in nederige functies arbeiden, steeds meer waarde’ (pag. 15). Die lagere school sluit op een ‘opleiding voor de gloeilampenfabricage’. En dan zijn we er. Het heeft al tè lang geduurd, nietwaar, mijnheer de directeur, dat dit jonge vleesch willig, bereid en handig genoeg was voor de eeuwige, eenige en onvergelijkelijke gloeilampenfabricage. Maar eindelijk kan dan de zweep erop, kan het veertienjarig kind de fabriek in worden gedreven, en zijn ze zoover, dat zij reeds ‘aanstonds een hoog stukloon wekelijks mede naar huis brengen kunnen’. (pag. 19)

Dan hebben zij, o meesterlijke paedagogie, ‘eenige kennis van de reglementen, de sociale wetten, eenig idee van hygiëne ....’ (pag. 19). En zitten zij voor goed gekluisterd aan de firma, één nummer van de om ende bij 8000 die het arbeids-register van de firma staat en standing geven. Zoo ontbloeit dan dit schitterend gezinsleven, puur en van een zware éénheid, op de zekere financieele basis van het weekinkomen. ‘Van heel veel gezinnen werken verscheidene leden, vaders, zoons, dochters, bij Philips, de een in lager, de ander in gewichtiger functie, deze in de fabriek, die op een kantoor’. (pag. 7)

O, wees gerust, àlles is te gebruiken. Is het niet in de glasfabriek of in de fitterij, dan wel in kantoor of inpakafdeeling. En het huisgezin zal vroolijk zijn, want de huishoudschool oefent de leerlingen ‘in het smakelijk en oordeelkundig bereiden van den eenvoudigen huiselijken pot, afgewisseld met de lekkere hapjes, die het aardig element zijn in het gezellig huiselijk leven’. (pag. 45)

[p. 265]

En nu ben ik dit prul zóó zat; het maakt me zoo moedeloos. Want ik bedenk dat dit boekje er een is van 1925. Welke nieuwe zegeningen zou een hernieuwde publicatie ons reeds weder niet kunnen brengen? Een nòg betere kleuterschool, een nog genialer lager-onderwijs, en de uitkomsten van een hartig onder-onsje met de directeur-generaal van den arbeid, waarbij termen zijn gevonden om bijv. in het belang van de volksopvoeding, of ‘om het kind van de straat af te houden’, de wettelijk-vereischte minimum-leeftijd voor arbeiders en arbeidsters is verlaagd tot dertien jaar, en de opleiding voor de gloeilampenfabricage (mét kennis van de reglementen, eenig idee van hygiène, enz.) begonnen wordt op elf- of twaalf-jarigen leeftijd.

Dit boekje klopt; het klòpt overal. En de rekening sluit met een groote nul.

 

Het bedrijf van enormen omvang is gelegen in een katholieke streek, die langzaam maar zeker ontkerstend wordt; het vernietigt en vernielt de resten van een vroegere Brabantsche cultuur; het licht het leven uit zijn verband en mechaniseert de eerlijke functie van ziel, hoofd en hart.

Het houdt zich stevig en groot met een onzindelijk en gemeen opdrijfsysteem, dat sterke mannen fnuikt en hen in enkele jaren tot waardelooze wezens maakt; het vervreemd het katholieke volk van Christus en Zijn Kerk, omdat het de religie van de gloeilamp predikt, en de heiligheid van de fabriek; het ontneemt zijn arbeiders, allen, het gevoel van eigenwaarde en het besef der persoonlijkheid, door hen te drillen in voortdurende vrees met ontslag, door hen te laten leven in de angst voor de plompe baasspelerij van de ‘groote heeren’; het zet arbeiders tegen arbeiders op, gezin tegen gezin, ziel tegen ziel, om de productie te verhoogen, om de winst van het bedrijf te doen stijgen; het maakt gebruik van elke wijziging in de economische toestand om daaruit voordeel te trekken, ook al wordt daarmee te kort gedaan aan heele groepen menschen; het goochelt en speelt in pure willekeur met het lot van toevertrouwde gezinnen en individuen.

Het, altijd. Het bedrijf!

Hèt; maar er zijn mannen die dit alles aangaat, die heer en meester zijn in dit stuk van de maatschappij. Zij bepalen, zij oordeelen, zij zijn verantwoordelijk voor het goed en kwaad van elke dag. En zij bouwen verder aan dit Babel, hooger en hooger. De winsten stijgen, het dividend klimt.

U gaat dit niets aan. Gij hebt een ‘zakelijk bedrijf’, gij rekent met cijfers, gij zijt U van uw taak bewust, gij hebt geen ruimte voor sentimentaliteit. Maar hebt gij dan nooit een moment in uw leven, een

[p. 266]

slotstuk van een seconde, dat de groote Twijfel ontploft in uw Amerikaansche zekerheid? Niet een verre, vage angst, 's nachts, als Uw persoonlijkheid over kapstokhaken en Uw sterkte tusschen de loodzware lakens ligt? Een wonderlijke, groeiende pijn, die je nog nooit hebt gevoeld, en die zoo onloochenbaar-gevaarlijk rondwroet, ergens in je achterhoofd, of rond je hart?

Als voor die ééne, ééne keer het baasschap van U afvalt, zelfs heel Uw gekocht mijnheer-zijn, Uw paardenkoopers-cultuur die slechts opklimt tot een hulpeloos middenstander ergens in de wereld voor een 80 jaar terug. Dan heb je toch wel gevoeld hoe voos en onzeker deze heele omwereld was, hoe waggelend dit alles balanceerde op het smalle voetstuk van Uw krachtig egoïsme? En dat het nu eigenlijk niets, heelemaal niets was, als die God, die vèrre God, die heelemaal nooit een factor is geweest voor de gloeilampen-fabricage, plotseling, en zoo hardvochtig-zeker zijn inmenging laat zien in jouw particuliere leven, in dat leven, waarover je dan toch wel heelemaal alléén de baas dacht te zijn?

 

Dit tijdschrift-nummer zal door sommige menschen worden bewaard, het zal ingebonden worden en bijgezet in de hooge kasten van leeszalen en bibliotheken. En daarmee is dan dit wat ik dacht en schreef, en zóó sterk voelde, dat ik jullie allen overtuigen wilde, weggevallen in de stilte van den toekomstigen tijd. Misschien zal er nog ooit iemand over praten, zich even herinneren een paar regels van dit artikel.

We hebben ook geen tijd meer voor dit alles.

Maar laat ik jullie dan nog één ding zeggen, en neem dát dan mee. Als jullie zoo heel erg hard Christus noodig hebben, en gezeten zijn temidden van het ongeluk, vraag dan eens en nóg eens, en télkens minder wetend de waarde van je eigen kleine aardsche zijn, of hij over dit alles de liefde wil zenden. Het Eeuwige vuur dat Hij altijd door is en altijd door ontsteekt, en dat immer werd brandend gehouden na het witte uur van de Bergrede.

 

ALBERT KUYLE.