[p. 267]

Beethoven-visie

Aan den Voorzitter der Vereeniging tot Bevordering van Noord-Nederlandsche Melophobie.

I.
De mensch.

Het is moeilijk een karakteristiek van Beethoven te schrijven, zonder iemand te beleedigen in sommige met teerheid gekoesterde gevoelens; daarom worden er gewoonlijk dikke boeken en lange artikelen over hem in elkaar gezet. Deze dienen om alles over Beethoven te zeggen met vermijding van datgene wat rechtstreeks in verband staat met belangrijke dingen als 1926, de volkerenbond, de geboortecijfers en Einstein. Men vergeet echter, dat Beethoven zich ook met dit alles bemoeid heeft, of althans heeft willen bemoeien.

Beethoven was een zeer sociaal mensch, wiens sociaal gevoel echter niet genoeg getraind was in het afleggen van sommige individualistische neigingen, zoodat hij in de groote dingen meestal zeer ethisch en sociabel, in de kleine dingen zeer eigenwijs en individualistisch was. Het kwade voorbeeld kreeg hij van zijn vader, muzikant en groot dronkenlap. Wie is er socialer in zijn voelen, en individualistischer in zijn uitingen als een dronken mensch? Hij heeft de menschen lief en het leven, maar hij doet juist dat wat de maatschappij verbiedt, hij spreekt wartaal, zoent de dienstmeisjes in hun nek, en loopt dwars door de stadsplantsoenen.

Beethoven was geen verlaten eenzame mensch die hunkerde naar liefde en aanhankelijkheid. Hij had tamelijk veel vrienden, maar behandelde ze lang niet altijd lief; de vrouwen konden zijn rare romantiek niet door krijgen, en we kennen Geoffroi Rudel te goed om de ‘Ferne Geliebte’ serieuzer te nemen dan de ‘Princesse lointaine’. Trouwens, welke kunst wordt er zonder een zeker verlangen, zonder een zekere ‘verliefdheid’ geboren?

Al trachten de biografen er ook een andere gevoelssfeer om heen te leggen, het feit is niet te loochenen, dat Beethoven tijdens zijn leven merkwaardig veel succes met zijn composities had. Bijna alles werd uitgevoerd en gedrukt. En sinds menschenheugenis zijn de uitgevers schurken geweest; dus ook voor Beethoven. Vergelijk nu zóó'n chance eens met het lot van sommige kunstenaars in 1926, of vroeger.

Als mensch had Vincent van Gogh veel weg van Beethoven, maar hij was belangrijker, want dieper in zijn uitingen. Lees daarvoor hun beider brieven maar na. En ook als kunstenaar is Vincent voor ons van veel meer beteekenis. Beethoven werkte door op de nagelaten

[p. 268]

cliché's van Haydn en Mozart, van Gogh ging na zijn Brabantschen tijd absoluut alleen z'n weg, en heeft zonder ‘school’ te maken (omdat hij gelukkig buiten een ‘systeem’ werkte) toch èn tijdgenooten èn jongeren op een duidelijk-zichtbare wijze kunnen beïnvloeden.

Mijn blikken gaan graag van Beethoven's verbeten Mussolini-kop weg naar het verstorven, wijze gezicht van Vincent waarop beter het menschenleed te lezen is dan in de energieke, door minachting gedrukte mondhoeken van den Eroïca-componist. Ja, in laatste instantie was Beethoven tòch een vriendeloos mensch, zooals Mussolini er een is. Bach echter had evenmin als Vincent beroemdheid of zelfs erkenning tot een ideaal. Zij werkten omdat zij het gòed vonden te werken, en daarom bleven zij altijd in alle omstandigheden werken, zonder te klagen, zonder ooit het verre onbereikbare ideaal te vergeten.

Beethoven was een bourgeois - niet Baudelaire alleen! Als zoodanig natuurlijk te waardeeren, soms zeer te waardeeren; als half-god en über-mensch echter belachelijk, ondanks supporters waarvan Romain Rolland of Paul Bekker nog niet eens tot de beste behooren. De vaderlijke liefde voor zijn neef Karl is niet tragischer dan het lot van de oude Bach die muzikaal gewoonweg verraden werd door zijn eigengereide zonen, (en vanuit hun jeugd bezien terecht!) of dat van de goede Josef Haydn die het liefdesgeluk ook niet kon vinden ....

Natuurlijk werd Beethoven als iedereen die een beetje argeloos langs den weg timmert, danig geëxploiteerd soms. Echter, hij had tal van adellijke beschermers en beschermsters, waarbij onze Princesse de Polignac nog niets is, beste Satie.

II.
De componist.

Beethoven's composities zijn gebouwd op het principe der zoogenaamde thematische doorwerking. Dit principe is door niemand beter getypeerd dan door Cocteau. Beethoven zegt op zes verschillende manieren dat er een nieuwe pen aan z'n penhouder zit. Men moet deze kunst niet verwarren met de anders-geaarde variatie-kunst van Mozart. Mozart zegt ‘mooi’ en trekt daarbij het verwonderde gezicht van iemand die voor het eerst een lief meisje ziet; ‘mooi!’ zegt hij als waarschuwing tegen twee vechtende kwajongens; ‘mooi!’ is de eenige uiting voor zijn verdriet als de vaas met bloemen stukgevallen is. Het komt er niet op aan met hoeveel verschillende woorden men spreekt, maar met welke intonatie men iets zegt; de inwendige melodie doet het.

[p. 269]

Zoo kan het gebeuren dat vijftig variaties van Mozart op hetzelfde thema niet vervelen, terwijl op den duur Beethoven's thematische doorwerkingen dikwijls onuitstaanbaar vol herhalingen zijn. Over de innerlijke intonatie ook dit: in bijna alle primitieve muziekbeoefening gebeurt het soms, dat een enkel melodietje tot honderdmaal toe herhaald wordt. Maar wie dit wel eens aandachtig waargenomen heeft, weet dat geen enkele keer de intonatie dezelfde is, omdat geheel verschillende woorden op dezelfde melodie gezongen worden. Beethoven echter zingt steeds hetzelfde met een andere woorden-volgorde. Hieruit laat zich begrijpen waarom het luisteren naar Beethoven's muziek zoo weinig intelligentie vraagt. Men staat stil bij de enkele gedachte als de museumbezoeker bij een enkel beeld; men draait rond en beziet het van alle kanten; tenslotte gaan de meest-gevoeligen breeduit op een bank zitten om er naar te kijken, zooals Engelsche dames naar de Nachtwacht. En ha-ha! de Beethoven-baedekers ontbreken niet sinds Wagner de eerste ‘beschrijving’ gaf.

Beethoven zelf werd lang niet altijd door zijn muzikaal geweten met rust gelaten. Hij vond het noodig eens te verklaren dat zijn ‘Pastorale’ toch vooral ‘mehr Empfindung als malerei’ was. Maar als dit juist was, waarom dan al die ‘Tonmalerei’ van koekoek- en wachtel-slag, van dorpsmuziek en onweer. Beethoven voelde wel dat hij op onveilig terrein was, maar .... de Romantiek bracht de corruptie van zien en hooren, van filosofisch en muzikaal weten.

Doch meer schuld hebben misschien nog de Romantische biografen, die aan zijn muziek nog een ander relief gaven dan hij waarschijnlijk zelf wilde. Aan Beethoven danken wij het delphisch gezegde: ‘Musik ist höhere Weisheit als alle Philosophie’, waarmee Beethoven dus direct toegeeft dat muziek een heel andere wijsheid is. Wie philosophie achter Beethoven's muziek wil gaan zoeken, handelt dus tegen zijn eigen intenties.

Type van een muzikant, eenzijdig en geborneerd bij zijn kennis van de talrijke knepen van het vak, miste Beethoven volkomen de klare intelligentie en zeker de pijnloos barende genialiteit van een Mozart, niettegenstaande het feit dat hij ook een Plutarchus onder zijn boeken had! Zijn muziek heeft veel gewilde, en minder gerealiseerde gevoelswaarde; en daar Beethoven geen verstandelijke reflexie vraagt, noch beschouwingen van architectuur en structuur - immers hij bedient zich bijna altijd van hetzelfde cliché - daarom is zijn werk bij uitstek geschikt om de massa te bekoren en bezig te houden.

Laten wij intusschen de belangstelling voor zijn muziek niet overschatten; er komen veel neven-factoren in het spel, als daar zijn: de romantische commentaren waar ook Mahler mee opgedirkt wordt;

[p. 270]

de een of andere populaire dirigent wiens gebaren en massa-effecten slechts door weinigen van de zuivere muziek onderscheiden worden; de kudde-geest die maakt dat de menschen elkander domweg napraten en voor hun ‘fatsoen’ verplicht zijn mooi te vinden wat door sommige anderen mooi gevonden wordt.

Inmiddels mogen wij onszelf feliciteeren, dat Beethoven geen andere opera's geschreven heeft dan zoo'n enkele Fidelio. Anders was de ‘populariteit’ en daarmee de overschatting van dezen meester niet te overzien geweest.

III.
Naschrift.

Wie de goden beschimpt, hèm treffen hunne bliksems; overigens hebben de goden knechtjes genoeg. Maar deze Beethoven-beschouwing heeft geen ander doel dan enkele feitelijkheden nuchter onder de oogen te zien.

Bij een synthetische beschouwing van Beethoven (die een synthese van de heele Werther-tijd zou moeten zijn) zal men niet mogen vergeten, dat wij Beethoven nooit met maatstaven van genialiteit te lijf mogen. Er waren geen plotseling tot explosie komende krachten in hem, maar hij was een moeite-vol arbeider, die stuk voor stuk zijn kunst bemachtigd heeft. Vandaar dan ook dat er zulk een duidelijke evolutie in zijn werk te zien is, terwijl bij iemand als Mozart nauwelijks de sporen van zulk een evolutie te bemerken zijn.

Wij zouden evenmin ooit mogen vergeten, dat Beethoven toch ook de schepper is van enkele strijkkwartetten (zijn laatste), die na honderd jaar nog steeds tot de allerbeste en allermooiste behooren. Dat hij een blazers-septet schreef, dat alle Mozartiaansche schoonheid in zich bevat, dat hij in de samenstelling van zijn werk soms een durf heeft gehad, die hem ver boven zijn tijd stelde, en hem de blaam van velen bezorgde.

De mensch Beethoven was misschien een pathologisch geval; de caricaturale grootmeester die de meesten van hem gemaakt hebben, is het zeker. Bij een juiste Beethoven-waardeering zal men zijn muziek meer ‘absoluut’, en los van alle bijkomstigheden en commentaar moeten beschouwen. Dan zal veel wat waardevol leek zijn waarde verliezen, maar wat er overblijft zal des te zekerder een waardevol bezit blijven voor onze jeugd, die liever niet in de bolle spiegel der traditie kijkt.

 

LOU LICHTVELD