[p. 271]
Ichnaton
....een vluchtige planeet
tusschen oeroude sterrebeelden
een virginaal, ontijdig
morgenlicht.
De dag verwoei.
het ijl vaalsneeuwend schuim
van een zeer lichte, wervelende zee,
stormachtig dreunend, die te pletter sloeg
tegen de blinde rotsen van den nacht
en ook de ruimte stierf. -
eeuwen en koningen,
wien het zwaard uit de handen sloeg, en
horden, die de vluchtende legerbenden
in een weerlicht over de grenzen sloegen ....
allen zijn, in een tijdeloos staren de ruimte versteenend
sneuvelend over de westlijke heuvlen verdwenen,
spoorloos en zonder naam.
***
weerloos en kwijnend
is de veege rank
ontsproten aan den eindeloozen muur
van loodzwart duister tusschen niets en niets ....
een vale schemerende plant ....
Pijlsnel uitgroeiend is de zieke rank
een vlam geworden: tusschen tweevoudig duister
een slank, snijdend vuur,
dat, ster-snel wentelend,
den boom des duisters
tot den wortel spleet.
[p. 272]
de nacht ontvlamde, brandde en verwoei -
goddelijk, uitverkoren, kuisch en wit,
straalde de zon door het aegyptisch duister ....
maar met den morgen sloeg hij, wankelend,
van zijn laag zenith naar den horizon.
zoo stierf de smalle knaap onder de Pharaonen
het onaanrandbaar godskind
Ichnaton.
H. MARSMAN
[p. *14]
[p. 273]