[p. 275]

Crucifix

 
Tusschen het venster en den donkren wand
 
een eenzaam man, een kruisbeeld in de hand.
 
 
 
zijn hart wordt stil en bovenwereldsch wit:
 
het hoort hoe hij in duizend angsten bidt.
 
 
 
en het ivoren Lichaam van den Man
 
tusschen twee zwarte kruisen wordt een vlam,
 
 
 
die het beslagen duister diep doorlicht:
 
een weergaloos, doorschijnend vergezicht:
 
 
 
over een woest, ontembaar bergland, groot
 
en weerbarstig, het donker randgebergte van den Dood
 
 
 
klimt langs een wankel gemzenpad
 
een man naar het verborgen ontoeganklijk hart
 
 
 
der hemelgletschers, steil, vermetel, smal.
 
en stijgend, roekeloos aan zichzelf ontstegen, vindt
 
 
 
hij, verscholen tusschen puin en ijs,
 
den schemerenden bloei van edelweisz
 
 
 
en alpenrozen, de stille bloemen van het Paradijs
 
 
 
H. MARSMAN