[p. 280]

Boekbespreking

Het Katholiek beginsel in ons geschiedenisonderwijs, door J J. Doodkorte. - Opvoedkundige Brochurenreeks No. 29.

‘We waanden “practisch” te zijn, omdat de ideeën onzer eeuw en de invloed der openbare school ons hadden geleerd 't practische te zoeken in 't “what does it pay” van de materialistische Yankee.’
(Uit de inleiding.)

Deze zin staat in de verleden tijd, echter niet omdat de feiten tot het verleden behoren. Want met álle vrijheid van bizonder onderwijs, met alle geestdrift en scholenbouw en eigen eksamens en moderne leermiddelen, blijft de opmerking volkomen juist. En we slepen nieuwe pedagogiese inzichten over de grenzen, we eksperimenteren met frisse moed, we houden dagen lang drukke kongressen, we vullen regelmatig vele vellen druks met idealen over opvoeding, maar 't zinnetje blijft even waar. En 't psychologies onderzoek wijst ieder z'n beroep onfeilbaar aan, we tekenen zielevlekken zonder 't twede gezicht, we organiseren gezellige ouderavonden, maar we blijven stenen voor brood geven.

't Eksamen heerst.

Gekneld in eksameneisen, vervalt bijna iedere school tot 'n levenloos africhtingsinstituut. 'n Nederlander kan niet leven zonder 'n bosje diploma's in z'n binnenzak. En de school leidt op tot het leven. Het leven eist diploma's.

De school is de weg tot dat doel.

Zo wordt jaar in jaar uit de jeugd volgepropt en volgegoten met onnozele weterij. De manier, waarop dat volproppen gesmeerd gaat, heet methode. Er is geen ontkomen meer aan. 't Eksamen eist. 't Eksamen heerscht. De cirkel sluit perfect.

 

Dit deeltje uit de opvoedkundige brochurenreeks is 'n voortdurende aanval tegen de ellendige sleur, waarin ons hooggeroemd onderwijs zit vastgeroest. Zuiver afgestemd op de eisen van 't eksamen (uit weinig anders ontstaan dan uit 'n jarenlange gewoonte van enkele oude heren) gochelt de school de arme jeugd vol met absoluut nutteloze kennis. Erger meedommelend in 't materialisme van 't liberale onderwijs, blijkt de katholieke school àlle inzicht in de waarden verloren. Dat demonstreert de schrijver overtuigend aan de hand van het geschiedenisonderwijs. En met ieder ander vak zou hetzelfde mogelik zijn, misschien niet in de verwording van 't vak-zèlf, maar in de véél te grote of véél te kleine waarde, daaraan toegekend. Zó ver is 't met ons onderwijs gekomen, dat elke bladzijde van dit boekje volkomen in strijd is met de tegenwoordige praktijk. Wie werd aldus onderwezen:

‘Evenmin zullen we nalaten de koloniale verdiensten der Republiek te vergelijken met die van Spanje, Portugal en Frankrijk en de jeugd te waarschuwen voor de moderne mammondienst door de schanddaden onzer O Ind. Compagnie te brandmerken als de misdaden van het Goud.’ Wie hoorde in zijn roomse school het tiende gedeelte van 't rijk verleden, dat de schrijver in het 5de hoofdstuk aanwijst?

Daar was geen tijd voor. De landkaart moest vanbuiten worden geleerd, de graven en gravinnen en stadhouders en ministers moesten van achter naar voren opgenoemd kunnen worden, de duistere weg door de doolhof der spelling moest worden gezocht, en zoveel, zoveel àndere kennis vroeg 't leven.

De bron spoot in de zon, maar vlák erbij moesten de poten van de meikever geteld en ontleed worden.

De bron spuit nòg, maar we laten de kinderen de 28 voortbrengselen van Bolivia opnoemen.

De bron blijft spuiten. Wanneer wordt de jeugd toegelaten tot het water, dat verkwikt?

H.K.