Middellandsche zee-problemen
Toen kort na den wereldoorlog de ongeslagen Duitsche oorlogsvloot in lange linies stoomde tusschen de machtige rijen Engelsche en Amerikaansche slagschepen was de groote rol der Noordzee als strategisch stormcentrum uitgespeeld. De droom van ‘Der Tag’ lag in scherven en de Britsche zeemacht, bestaande uit 1350 oorlogsschepen met een gezamenlijke tonnen inhoud van 3.2 millioen ton heerschte - voor het laatst wellicht - oppermachtig over de wereldzeeën.
Reeds 5 jaar later was de toestand geheel gewijzigd. De Vereenigde Staten en Japan waren na den wereldoorlog een nieuwen bewapeningswedstrijd begonnen, die zeer waarschijnlijk tot een conflict had geleid, indien de Washingtonconferentie van 1922 het evenwicht van krachten niet had gestabiliseerd. Vooral in de jaren 1920-1921 heeft het gespannen in het verre Oosten en de dislocatie van de Engelsche vloot wees er op dat de Britsche admiraliteit zeer juist inzag dat het strategisch stormcentrum zich om de Oost had verplaatst. Uit dien tijd dateert ook het plan om de marinebasis te Singapore te versterken en van een drijvend dok te voorzien, waar de groote slagschepen in konden worden opgenomen, waardoor het ageeren van de Britsche slagvloot in den Stillen Oceaan mogelijk werd gemaakt.
Een nieuw stormcentrum was zich evenwel aan het vormen in de Middellandsche zee, waar het herboren Italië onder Mussolini's leiding met groote krachtsinspanning de oude positie van het Romeinsche keizerrijk als leidende Middellandsche zee staat tracht te herwinnen. Zooals uit de verschillende vlootconferenties van den laatsten tijd is gebleken zijn het vooral de Fransch-Italiaansche belangentegenstellingen, die de grootste rem vormen voor de oplossing van het maritieme ontwapeningsvraagstuk.
Wij zullen thans in het kort de politieke aspiraties der voornaamste belanghebbende zeemogendheden nagaan en hun marinepolitiek, die het rechtstreeksche gevolg is van de staatkundige desiderata, beschouwen.
I
Frankrijk
Gedurende den wereldoorlog heeft Frankrijk al zijn krachten geconcentreerd op de verdediging te land, met het gevolg dat de zeemacht verwaarloosd werd.
Dank zij de Britsche vloot was er voor Frankrijk van den zeekant niet veel te duchten; alleen in de Middellandsche zee bezorgden de Duitsche onderzeebooten wel eenige last. Vooral de troepentransporten uit Afrika moesten beveiligd worden tegen duikbootaanvallen en dit was dan ook wel de voornaamste taak van de Fransche zeemacht. Einde 1918 was de vlootsterkte aanzienlijk afgenomen en men overdrijft niet door te zeggen, dat de marine in diep verval was geraakt. Eerst langzamerhand drong de beteekenis van het bezit van een sterke zeemacht tot de leidende militaire kringen door. Zelfs een veldheer als Foch gaf op een vraag, die iemand hem kort na den oorlog stelde, nl. ‘wat de Fransche marine had gedaan om den oorlog te helpen winnen’, het antwoord: ‘De marine, O! die gaf ons drie divisies “zeesoldaten” ....’
Thans heeft deze kortzichtige opvatting, die vrij algemeen was in legerkringen, plaats gemaakt voor een juister begrip van de waarde van een vloot. Het geheele stelsel der Fransche verdediging draait om een snelle en ongestoorde aanvoer van troepen uit Afrika; het is de taak der marine om de zeeweg te beschermen zoodat Frankrijk niet hoeft te capituleeren door gebrek aan soldatenmaterieel en de voor den oorlog noodzakelijke grondstoffen en producten, die het uit de Afrikaansche bezittingen betrekt. Na de conferentie van Washington - (door vele Franschen als een beleediging gevoeld vanwege de daarbij vastgestelde pariteit tusschen de Fransche en Italiaansche slagvloot) - werd de wederopbouw van de vloot krachtig ter hand genomen. De slagschepen werden gemoder-
niseerd, marinebases versterkt of uitgebreid, een programma dat over een groot aantal jaren liep voorzag in de aanbouw van 120 nieuwe schepen en de opleiding van het personeel (waar veel aan ontbrak) werd gereorganiseerd.
Van een samengaan der Fransche en Britsche belangen was geen sprake meer; Frankrijk voelde zeer terecht behoefte aan een eigen marinepolitiek en op de scheepswerven te Nantes, Lorient en Brest werd het eene schip na het andere op stapel gezet.
Het hoeft geen betoog dat deze krachtsinspanning om den achterstand in te halen gedeeltelijk ook het gevolg was van de onmiskenbaar jaloersche blikken, die het ontwakende en ontevreden Italië op de talrijke Fransche koloniale bezittingen wierp. Italië, dat voor de verdeeling van Afrika te laat kwam en eerst 20 jaar geleden, na een oorlog tegen Turkye, kans zag zijn overzeesche bezittingen te vermeerderen, kon het moeilijk verkroppen dat het dunbevolkte Frankrijk de tweede koloniale mogendheid van de wereld was en in woord en geschrift werd deze meening geuit. Voor Frankrijk is consolidatie van zijn bezit het eenige noodige en daarvoor is dus allereerst een ongestoorde communicatie tusschen Marseille met de Noord- en West Afrikaansche havens een gebiedende eisch.
Door de Engelsche sleutelpositie in Gibraltar en de onzekere rol, die de Spaansche zeemacht zou kunnen spelen kan Frankrijk voor de onaangename verrassing komen te staan dat de Atlantische vloot gescheiden wordt van de scheepsmacht in de Middellandsche zee. Wel heeft men nu plannen om het Canal du Midi te verbreeden, uit te diepen en bevaarbaar te maken voor oorlogs- en handelsschepen terwijl Toulouse, dat halverwege ligt, een oorlogshaven zou krijgen, doch voorloopig beschikt Frankrijk niet over een kanaal dat de rol van het Kaiser Wilhelmkanaal zou kunnen spelen en de vlootsterkte moet er dus op berekend zijn zoowel het hoofd te kunnen bieden tegen een vijand in de Middellandsche zee als in den Atlantischen oceaan.
Dit is de reden waarom Frankrijk de stelregel van de ‘two power standard’ huldigt d.w.z. een vloot wil hebben, die even groot is als de Duitsche en Italiaansche samen, terwijl dan 100000 ton extra noodig worden geacht voor verdediging van
de koloniën. Het is dan ook nog steeds niet gelukt een vergelijk te treffen, waarbij de wijduiteenloopende eischen van Frankrijk en Italië werden bevredigd! Frankrijk kan dus in een zeer moeilijk parket komen zoodra het in een conflict met Italië, Engeland niet aan zijn zijde heeft. Het is dan ook geen toevalligheid dat de zeemacht zoodanig is samengesteld dat zij de Engelsche handelsscheepvaart door de Middellandsche zee ernstig kan belemmeren, zoo niet onmogelijk maken. Instede van een slagvloot te bouwen, hetgeen bij de conferentie van Washington was toegestaan, stelde Frankrijk een vloot van licht en snelvarend materieel samen, die in de betrekkelijk kleine en rustige Middellandsche zee goed tot haar recht kan komen. Speciale aandacht werd besteed aan het onderzeewapen, waarvan Frankrijk steeds een hartstochtelijk verdediger is geweest. Ook bij de conferentie te Londen in 1930 heeft Frankrijk getoond er niets van te willen weten dat het eenige wapen waarmede het ‘silent pressure’ kan uitoefenen op de Britsche politiek hem werd ontnomen. De Britsche en Fransche belangen in de Middellandsche zee gaan geenszins parallel. Men herinnert zich de conflicten over Syrië, waar oliebelangen van de eerste orde op het spel stonden, en de strijd om Mosoel, dat tenslotte aan Engeland werd toegewezen, nadat Engeland Duitsche en Italiaansche oliebelangen tegen Frankrijk had uitgespeeld. Tot het Oostelijk bekken van de Middellandsche zee reikt de Fransche machtssfeer niet; de ligging van het aan Engeland behoorende Cyprus maakt dat vanuit Syrië de Engelsche scheepvaart niet kan worden gehinderd, doch een blik op de kaart is voldoende om te zien dat de 1900 mijl lange zeeweg Gibraltar-Suez vanuit talrijke marinebases kan worden bedreigd met lichte strijdmachten en vliegtuigen.
Of Frankrijk werkelijk zal overgaan tot den bouw van een slagschip als ‘antwoord’ op de ‘Deutschland’ moet nog blijken; in de Middellandsche zeevloot zijn kruisers en snelle torpedobootjagers meer op hun plaats dan zware slagschepen, vooral nu het zeevliegtuig in een volgende oorlog een geweldige rol zal kunnen spelen!
De noodige aandacht werd ook besteed aan de marinebases. Vooral Corsica, waar Italië een begeerig oog op werpt, maakte men tot een haast onneembare vesting. Vliegtuigbases werden
opgericht, de bezetting verdubbeld en ook het aantal kustbatterijen aanzienlijk vergroot. De waarde van Corsica als aanvalspunt op de Italiaansche scheepvaartrouten uit Genua en Napels is duidelijk. Even onaangenaam voor Italië is de aanwezigheid van sterke marinesteunpunten bij Bizerta, vlak tegenover Sicilië.
Tot nog toe heeft Frankrijk geenerlei wijziging van beteekenis gebracht in zijn vlootplan van 1922. Het heeft er ook zeer weinig van dat Frankrijk de starre veiligheidspolitiek zal laten varen. Maritieme pariteit met Italië en afschaffing van de onderzeeboot zullen onaanvaarbare eischen blijven....zoolang de positie van Frankrijk in Europa zoo sterk blijft als zij thans is.
Het is immers thans niet alleen Duitschland waar men met argwaan naar kijkt. Ook de zuidelijke zeegrens vraagt de volle aandacht, want de zwarte soldaat is de ruggegraat voor het Fransche leger en slechts door den steun van een sterke zeemacht kunnen de troepenschepen veilig het traject Algiers-Marseille afleggen....
II
Italië
‘Een vurig jong volk heeft plichten, welke het niet kan verwaarloozen als het zijn nationaal leven wil handhaven en de eerste van die plichten is: ‘Sterk te zijn’, zei enkele jaren geleden de Chef van de Italiaansche marinestaf. Deze ‘Plicht’ van bewapening wordt inderdaad geenszins veronachtzaamd; een krachtig leger en een moderne zeemacht steunen indirect de buitenlandsche politiek van het fascistische Italië, die voornamelijk gericht is op uitbreiding van invloedssferen in de Middellandsche zee.
De geografische positie van Italië is ongunstig; 80% van het land grenst aan zee, de landgrens is betrekkelijk gemakkelijk te verdedigen aangezien de Alpen een haast onoverkomelijke barrière vormen, doch de industriesteden in de Povlakte
zouden ernstig bedreigd kunnen worden door luchtstrijdkrachten en aangezien Italië een groot percentage van zijn grondstoffen, voedingsmiddelen en vloeibare brandstof van over zee moet aanvoeren kan een vijand, die Gibraltar en Suez in handen heeft het land onherroepelijk uithongeren. Een volgende oorlog in de Middellandsche zee zal voornamelijk een strijd om de verbindingen zijn; het land dat van zijn aanvoerbases kan worden afgesneden is dan verloren. Voor de steeds groeiende bevolking èn als afzetgebied voor de industrie wil Italië zijn koloniaal bezit uitbreiden; in verhouding tot Frankrijk heeft Italië inderdaad slechts een betrekkelijk klein gedeelte van Afrika in handen en dit geeft aanleiding tot veel jalouzie. De laatste jaren werd het Italiaansche gezag in Libije uitgebreid, de invloed in Abessinië versterkt, terwijl ook de Italiaansche belangen in Tunis en Egypte zijn toegenomen.
In 1926 stond Engeland aan Italië toe een spoorweg aan te leggen van Erytrea via Addis-Abeba (Abessinië) naar It. Somaliland, en wekte hiermede - wellicht doelbewust - de ijverzucht van Frankrijk op. Op de kaart van de Afrikaansche bezittingen in het It. Koloniale jaarboek van 1930 staan de zuidelijke grenzen van Libije niet aangegeven. Zonder twijfel ligt het dan ook in den lijn van de Italiaansche politiek om de heerschappij te verkrijgen over het achterland van Libije, dat in 1911 onder den Kalief stond en na den oorlog aan Frankrijk werd toegewezen. (Tibesti en Borkoe). Daarmede zou Italië de controle kunnen krijgen op den ouden handelsweg naar het Tsjadmeer. De droom van een Italiaansche Saharabaan over Moerzoek door Tibesti, die 500 km korter zou zijn dan de Fransche Saharabaan, kan echter slechts verwezenlijkt worden indien Frankrijk geneigd is een corridor naar het Tsjadmeer af te staan.
Frankrijk voelt hier echter evenmin iets voor als voor de ‘pénétration pacifique’ in Tunis, waar langzamerhand meer Italianen dan Franschen wonen. De Italiaansche demonstratie op de Koloniale tentoonstelling te Parijs kon voor Frankrijk niet aangenaam zijn.... doch sprak voor verstaanders een zeer duidelijke taal.
De zeeweg naar het Westen door Straat Gibraltar is voor Italië bij een conflict met Frankrijk onbruikbaar. Het pleit
voor de werkelijkheidszin van de Italiaansche politiek dat hiermede rekening wordt gehouden. Doelbewust wordt uitbreiding van den invloed in het Oostelijk Middellandsche zeebekken nagestreefd.51 Door oprichting van een 8-tal vliegtuigbases kan vrijwel de geheele Middellandsche zee door de Italiaansche luchtmacht die thans reeds meer dan 2000 vliegtuigen sterk is, worden beheerscht. Fransche onderzeebooten zullen dan ook in het Oostelijk gedeelte van de Middellandsche zee weinig kunnen uitrichten tegen de Italiaansche scheepvaart, te meer waar talrijke snelvarende torpedobootjagers en kruisers voor een doeltreffende beveiliging van de convooien kunnen zorgdragen.
Slechts de zeemacht van Joegoe-Slavië (bestaande uit 1 kruiser, 6 jagers, 20 mijnenleggers, 16 torpedobootmotorbooten en 100 vliegtuigen) vormt een bedreiging in de Adriatische zee waarmede rekening moet worden gehouden.
Albanië, waar olievelden geëxploiteerd worden, is zoo langzamerhand een vazalstaat van Italië geworden; de aanbouw van Turksche en Grieksche oorlogsschepen in Italië wijst op een zekere relatie met deze oostelijke buren, terwijl ook de scheepvaart om de Oost gestadig toeneemt en die door Straat Gibraltar daarentegen in beteekenis vermindert.
Indien Italië financieel sterk genoeg was zou het niet rusten alvorens de maritieme pariteit met Frankrijk was bereikt. In 1930 werden niet minder dan 40 nieuwe oorlogsschepen gebouwd met een totale inhoud van 60.000 ton; in April liepen op een dag 5 nieuwe kruisers van stapel!
Het tegenwoordige tempo van aanbouw kan Italië niet volhouden, vandaar het initiatief om te komen tot een bewapeningsvacantie. Italië, dat in 1930 22 onderzeebooten op stapel zette bleek bij de conferentie te Londen zelfs geneigd
De zeemachten van de ‘Dominions’ zijn niet bij de Britsche vlootsterkte geteld. Eveneens zijn alle hulpschepen, mijnenleggers, kanonneerbooten, flottieljevaartuigen enz. buiten beschouwing gelaten.
Wat het percentage nieuw materieel (gebouwd na 1917) betreft; in de klasse vliegtuigmoederschepen en groote kruisers is vrijwel al het materieel na 1917 gebouwd. Engeland bouwde nog 3 slagschepen na 1917; Frankrijk en Italië géén een. Het percentage voor de kleine kruisers is: pl.m. 50% nieuw materieel voor Engeland, Frankrijk en Italië en 80% voor Spanje. Flottieljeleiders resp: 70%, 90%, 80% en 100%; torpedobootjagers resp. 85%, 45%; 60% en 40% en tenslotte onderzeebooten 100%, 90%, 80% en 70%. Wat er dus nà den wereldoorlog is gebouwd is niet onaanzienlijk!
afstand te doen van het onderzeebootwapen, een geste die de starre weigering van Frankrijk accentueerde.
Ondertusschen dreigt de bewapeningswedstrijd tusschen de beide Middellandsche zeestaten het evenwicht van krachten te verstoren. De vlootsterkte van Italië en Frankrijk kan Engeland, dat gebonden is aan de vlootverdragen met Japan en de Vereenigde Staten (die geen van beide eenig belang hebben in de Middellandsche zee) niet onverschillig laten. Geen wonder dus, dat Engeland zijn invloed heeft aangewend om de beide Middellandsche zeestaten nader tot elkaar te brengen. De verhouding blijft echter koel en tot nog toe hebben geen van beiden hun standpunt verlaten; Italië blijft de pariteit met de Fransche zeemacht eischen doch Frankrijk eischt een zeer aanzienlijk overschot!
Het Middellandsche zeeprobleem, dat wortelt in de ongelijke verdeeling van het Afrikaansche continent is, zooals kort geleden in een Fransch tijdschrift stond, slechts door daden te overwinnen, nl. door opoffering van enkele Fransche koloniën ....
Een vrijwillige oplossing van het probleem is echter voorloopig al zeer onwaarschijnlijk.
III
Spanje
Ook de Spaansche zeemacht is een factor van beteekenis in de Middellandsche zee. Thans zal de gevechtswaarde wellicht belangrijk zijn gedaald tengevolge van de onzekere binnenlandsche toestanden, doch de laatste jaren is de uitbreiding van de vloot krachtig ter hand genomen. Moderne, snelvarende kruisers werden gebouwd, terwijl de marinebases op de Balearen zijn versterkt (Mahon voor onderzeebooten en vliegtuigen, Palma voor bovenwaterschepen).
De Fransche zeeweg Marseille-Algiers (Oran, Bizerta enz.) kan vanuit de Balearen ernstig worden bedreigd. Het zal dus in een conflict in de Middellandsche zee voor Frankrijk van
groot belang zijn dat Spanje neutraal blijft. Spanje zit ‘op de wip’ en kan het evenwicht van krachten verstoren. Agressieve bedoelingen heeft Spanje niet met zijn vloot, het is in wezen dus een neutraliteitsvloot, die echter een beslissende invloed kan hebben in een zeeoorlog in de Middellandsche zee. Wellicht zal Spanje van deze positie gebruik kunnen maken. Het onder neutraal toezicht staande Tanger en het aan Engeland hoorende Gibraltar zijn begeerlijke objecten. Tot nu toe is het de Britsche zeemacht geweest, die Spanje ‘klein’ heeft gehouden, (ook voor Engeland is Spanje's welwillende neutraliteit van zeer groot belang), doch de tijd dat het trotsche Albion de wet kon voorschrijven aan de Middellandsche zeestaten is eens en voor altijd voorbij en de Spaansche zeemacht kan nog een belangrijke rol gaan spelen, al zal zij geen werelddeelen meer veroveren....
IV
Engeland
De zeeweg naar Indië! Dat is, in het kort gezegd de beteekenis van de Middellandsche zee voor het Britsche wereldrijk.
Reeds meer dan 2 eeuwen bezit Engeland onbestreden de sleutelpositie Gibraltar. Geleidelijk werd in den loop der eeuwen de invloed in het Middellandsche zeebekken uitgebreid; vooral Malta, dat in 1800 werd verkregen is voor de Britsche zeemacht van onnoemelijk groot belang. Aden en Perim, op den weg naar Indië werden in 1838 en 1857 genomen en dank zij Disraeli verkreeg Engeland door aankoop van Suezkanaal aandeelen ook in Egypte grooten invloed. De scheepvaart door het Suezkanaal nam zienderoogen toe; reeds in 1882 voerden 88 van elke 100 schepen, die Port Said passeerden de Engelsche vlag. Thans is het Britsche aandeel nog immer 57%. Cyprus, een zeer gunstig gelegen strategisch punt in het Oostelijk bekken kwam in 1878 in Engelsche handen en van daaruit kan de noodige controle worden uitgeoefend op de Oostelijke toegangswegen tot het Suezkanaal. De 1900 mijl lange
zeeweg Gibraltar-Suez kon echter niet onbeschermd blijven. De noodzaak van een sterke zeemacht voor het behoud van den Britsche invloed in de Middellandsche zee werd reeds spoedig gevoeld en toen na den oorlog het strategisch stormcentrum zich om de Oost verplaatste, groeide de Middellandsche zeevloot tot een zeer aanzienlijke scheepsmacht. Het politieke steekspel tegen Italië en Frankrijk tijdens de vredesonderhandelingen te Lausanne in 1923 werd door Engeland gewonnen en de Britsche invloedssfeer breidde zich toen uit tot Mesopotamië, Palestina en de Hedzjaz. Dank zij het bezit van de drie belangrijkste strategische punten Gibraltar, Malta en Suez en de superieuriteit van de zeemacht boven die van eventueel gecombineerde Fransche en Italiaansche strijdkrachten, was Engeland heer en meester in de Middellandsche zee.
Na 1923 ging het echter in dalende lijn met Engelands invloed. Egypte werd roerig, een gedeelte van de Britsche troepen ter beveiliging van het Suezkanaal moest worden teruggetrokken; met koortsachtige haast werd aan den opbouw van de Fransche en Italiaansche oorlogsvloot gewerkt (beide hoofdzakelijk bestaande uit licht en snelvarend materieel, waarmede de Engelsche scheepvaart in de Middellandsche zee groote schade kan worden toegebracht); de ontwikkeling van het vliegwapen en de inrichtingen van vliegtuigbases ontnamen aan Gibraltar en Malta veel van hun groote beteekenis als veilige schuilplaats voor de vloot terwijl ook de waarde van het slagschip - nog immer de kern van de Engelsche vloot - problematiek is geworden; de afhankelijkheid van vloeibare brandstof, nu steenkool afgedaan heeft voor moderne oorlogsschepen, schiep nieuwe moeilijkheden, tendeele opgelost door een olieleiding van Irak naar Jaffa en een spoorweg van Bagdad naar Kairo.... Een bedenkelijk teeken was het ook dat Turkije een jaar geleden aan Engeland het benuttigen van eilanden in de Aegeische zee als oefenterrein voor de vloot verbood. Dan is de droom van een luchtschepenverbinding met Indië via Egypte door de ramp met de R 101 in duigen gevallen. Vervolgens kan ook het streven van Italië naar vergrooting van zijn invloed in Abessinië en Egypte een gevaar voor Engeland zijn.
Engeland zou eigenlijk Malta tot een eerste klasse marine-
basis moeten uitbreiden d.w.z. zoodanige maatregelen moeten nemen dat voldoende luchtafweer middelen aanwezig zijn, doch waar Italië toch al met leede oogen Engeland op Malta ziet, zou een dergelijke maatregel zeer ontactvol zijn. In nauw verband met het verminderen van den invloed in Egypte staat de uitbreiding die aan de havenwerken van Fumagasta op Cyprus worden gegeven teneinde deze geschikt te maken voor huisvesting van een groot gedeelte der Britsche vloot.
Zóó sterk is de toestand thans ten nadeele van Engeland veranderd dat de Admiraliteit reeds ernstig rekening houdt met een stopzetten van de scheepvaart door de Middellandsche zee ingeval van een conflict.
De lange zeeweg om de Kaap zal dan weer in gebruik moeten worden genomen en een aanwijzing van de gewijzigde omstandigheden is te vinden in de grootere beteekenis, die aan Mauritius, dat enkele jaren geleden tot bestuurcentrum van de Seychellen, Maladiven Lakadiven en andere eilandengroepen in den Indischen Oceaan is gepromoveerd, wordt toegekend. Engeland zoekt geen landbezit in de Middellandsche zee, doch de zeeweg is van belang voor het aanvoeren van grondstoffen en levensmiddelen terwijl een goede communicatie met Indië noodzakelijk is voor de handhaving van het gezag aldaar. Verder staan er aan de Perzische golf en in Irak (Mosoel) oliebelangen van de eerste orde op het spel.
De krachtlijn Gibraltar-Malta-Suez-Cyprus wordt echter vele malen gesneden door Spaansche, Fransche en Italiaansche krachtlijnen en als we zien over welke zeemacht Engeland kan beschikken in de Middellandsche zee52 is het duidelijk dat de toestand voor de Britsche scheepvaart tijdens een oorlog waarin Frankrijk en Italië zijn betrokken onhoudbaar zal zijn.
De Engelsche politiek zal er dus vooral op gericht zijn de bewapeningswedstrijd tusschen Frankrijk en Italië zooveel mogelijk te verhinderen, doch aan den anderen kant juist zooveel naijver tusschen deze staten te laten bestaan dat van een samengaan geen sprake kan zijn.
Want dan zou het onherroepelijk uit zijn met de Britsche invloed in de Middellandsche zee.
Bezien we tenslotte de samenstelling van de verschillende zeemachten dan valt daarbij direct op dat zoowel Frankrijk als Italië hun heil hebben gezocht in kruisers, torpedobootjagers en onderzeebooten en sedert 1917 geen enkel slagschip meer hebben gebouwd. Frankrijk heeft zelfs zijn onderzeevloot zoodanig uitgebreid dat deze verreweg de sterkste is van alle zeemogendheden. Vooral met dit wapen kan de Engelsche scheepvaart onmogelijk worden gemaakt en ook de Italiaansche handelsschepen zullen er ernstig door worden bedreigd. Het groote aantal kruisers, flottieljeleiders en torpedobootjagers dat de Italiaansche vloot rijk is kan dan ook als een antwoord op de Fransche onderzeebootvloot worden beschouwd, Frankrijk maakt zich ernstig bezorgd over de snelle uitbreiding van die Italiaansche macht aan kruisers en een van de redenen waarom Frankrijk zich kant tegen een bewapeningsvacantie is dat de achterstand in kruisers dan niet kan worden ingehaald, doch integendeel wordt bestendigd.
Indien men de marinepolitiek van de groote zeemogendheden met aandacht beschouwt, dan blijkt er nog niets veranderd te zijn en krijgt men een zwaar hoofd in de resultaten van de a.s. ‘ontwapenings’ conferentie.
H.Th. de Booy
Bronnen: Marine Rundschau, Naval and Mil. Record, Foreign Affairs, Navies and Nations, H. Bywater, Brassey's Naval annual 1931, Italien und Frankreich Rohde; Marineblad.
12-9-'26 met Roemenië. |
5-4-'27 met Hongarije. |
21-11-'27 met Albanië. |
30-5-'28 met Turkije. |
23-9-'28 met Griekenland. |
Een verdrag met Bulgarije is te verwachten.
(Het verdrag met Joego Slavië werd echter 27-1-'24 verbroken).