Te water en te land

Frank Hurley. Parelvisschers en Papoea's. Vertaling van J.H. Altona. - den Haag, Leopold.

‘AAN den gezichtseinder spiegelen verre eilanden, die, als blijde droomen bij het ontwaken, in onze gedachten vormen aannemen en zich vertoonen als tastbare dingen van schoonheid. Zoo is het met die eilanden eveneens. Naarmate wij naderen zinkt hun spiegelbeeld dieper en dieper weg in de zee, tot zij er vlak op liggen en langzaam vorm aannemen, als blauwige omtrekken tegen den azuren hemel, dan zich oplossend als bij tooverslag in groene heuvels, beplant met palmen langs den kam, of in wit-gegroefde stranden, waarop een smaragden zee breekt in zilverig schuim, dat zich afteekent als kanten figuren. Half verborgen van zee gezien,

[p. 75]

komen de dorpen met hun loofdaken en de afzonderlijke hutten uitkijken tusschen de schaduwen der palmen, en gebronsde, glimlachende menschenfiguren vertoonen zich, ons toewuivend en roepend, als wij het anker laten vallen in het spiegelglad oppervlak, waarin de riffen en de koraalbeddingen weerkaatsen. De scharlakenkleurige ponciana's en de frangipani bloeien, en gezang en geur komen ons van het eiland tegemoet. De Godvreezende natuurkinderen stroomen samen op het strand, de mannen in hun roode lava-lava's, de vrouwen in een kleedij, die doet denken aan een nachthemd. Overal bloemen en guirlandes en kinderlijke vroolijkheid. Dan roeien wij aan land. Men zingt een lied als welkom, en als wij het strand raken klinkt het kerklied der inboorlingen, die de sloep optrekken, ons tegen’.

Dit is het begin van een avontuurlijken onderzoekingstocht, door den Australiër Frank Hurley naar een der onbekendste streken der aarde: Nieuw-Guinea, ondernomen. Een reis, zoo overrijk aan merkwaardige ontdekkingen, dat wij Hurley wel zeer dankbaar mogen zijn, dat hij zijn wederwaardigheden in woord en beeld vastlegde.

Nieuw-Guinea! Welk een wereld van huiveringwekkend mysterie omhulde dat ééne simpele woord steeds voor ons: een tropische natuur, bevolkt door onbekende dieren en bovenal door menschelijke wezens, welker hoogste genoegen bestaat in het verorberen van menschenvleesch. Deze wereld van mysterie is Hurley binnengedrongen, voorzien van watervliegtuig, film- en radiotoestel. De industrieele ontwikkeling van ons technisch ontwikkeld ras kwam hem dus zeer goed te stade en heeft het in beeld brengen van menschen mogelijk gemaakt, welke eerder in het steenen tijdperk dan in de twintigste eeuw thuis behooren.

Nieuw-Guinea. ‘Een land waar de wouden zwijgen in het mystieke uur van geluidloos verwachten; waar het oneindig sterrendak zich grijs kleurt, als de ochtendschemering rose klimt boven de boomtoppen; waar de wildernis siddert in juichende melodie, als de tallooze gevederde zangers hun loflied aanheffen

illustratie
Inboorlingen van het Murray-meer.

van liefde en dank. Waar de groote zwijgende rivieren voortglijden in gouden stilte; waar de sombere schaduwen der dichtbegroeide oevers zich ontvouwen tot in wingerd gehulde bergen van scharlaken bloemen, zoodra de ochtendzon, rijzend boven de bergtoppen, de donkere schimmen verheldert tot glorierijke kleur. Tusschen bergspits en zonnestrand is hier in dit tooverland meer schoonheid, meer verrukking te vinden, dan ik op de wereld bestaanbaar had geacht. Het brandmerk van het zakenleven heeft deze streken nog nauwelijks beroerd. De bijl in het woud heeft de vogels nog niet eens vermogen te verschrikken. Dit land is nog, zooals de natuur het heeft geschapen, en lang nog moge het zoo blijven....’

Het is dus nog niet voorzien van alle ‘zegeningen’ der beschaving. Hurley heeft als officieel fotograaf der Australische troepen aan den grooten oorlog deelgenomen en maakte zoowel in de loopgraven als uit vliegtuigen menige waardevolle opname. De groote oorlog heeft ons allen, strijders en neutralen, bescheidenheid en deemoed geleerd; zij heeft ons doen beseffen, dat er van innerlijke beschaving bij de groote massa van het blanke ras nog geen sprake is en dat onze ‘cultuur’ met een dun laagje vernis vergeleken kan worden. De schrijver toont telkens, dat hij geen verachting gevoelt voor de natuurvolken, en waar zij wreedheden bedrijven wijst hij erop, dat de millioenen-moordpartij in de jaren 1914-1918 aan onzen superioriteitswaan op een

[p. 76]



illustratie
Een toovenaar bij de Orokaivas.

bedenkelijke wijze afbreuk heeft gedaan. Welk een natuurliefhebber is deze man; hoe weet hij stemmingen en gevoelens in woorden te vertolken; of hij u medeneemt naar de blauwe wateren der tropenzee of in de ondoordringbare wouden, zijn suggestief woord doet het beeld van die onbekende natuur en haar verbijsterende pracht voor ons geestesoog herleven:

‘Toen kreeg ik de looden schijven op borst en rug, hetgeen me zoo drukte, dat ik mezelf begon te vergelijken met Hercules voor hij begon aan zijn twaalf groote werken. Het vastschroeven van het kuras en het fluitend binnendringen van de lucht in den helm zeiden mij, dat het groote oogenblik was gekomen. Tegen geen enkele sensatie of ondervinding heb ik ooit zoo met onrust opgekeken als tegen mijn eersten duiktocht. Vliegen is ook een vreemde ondervinding, doch dan duurt het slechts een oogenblik om, als het vliegtuig eenmaal los is en zich hooger en hooger in de blauwe lucht verheft, plaats te maken voor eentonigheid en iets van verveling. Bij duiken echter, dit zweven aan het eind van een dun reddingstouw of het baggeren door het slijk op den zeebodem, in een geheimzinnige, vreemdsoortige omgeving, waar het onzichtbare en het onbekende aan alle zijden loert, is de verlatenheid angstwekkend. De kracht der oneindigheid en tevens van het onzichtbaar kleine overstelpten mij, te midden van die scholen vischjes, die als een zilveren regen wegglijden.

Zoo glijdend boven een warnest van zeevarens en lange zwevende halmen, boven de verblindende schoonheid der koraalgroeisels, omringd door schitter en gloed der gevinde bewoners van de diepte, gehuld in een onzegbare verlatenheid, voelde ik hoe het onwezenlijke dezer onbekende wereld mij overstelpte.

Vreemde gedierten kwamen gluren tusschen het lichtstralend groen, schoten dan weg in het onzichtbare. Kleine vischjes dansten voorbij als een meteoorzwerm. Doch de kleuren, als van een verwilderden tuin, waar alles dooreenbloeit, verrukten de zinnen met hun schitterend schoon.

[p. 77]

Pluimen van rose, heesters van rood, pieken van schitterend blauw wisselden elkander af met groene torens en ronde koepels van amberkleurig koraal. En daartusschen telkens open plekken en zandkuilen. Tusschen die wanorde van kleuren vertoonden zich prachtig gekleurde visschen, gevlekt en geringd en gestreept en in kleuren, zooals geen kaleidoscoop ze heeft. Hier was de Schepper doende geweest, had hij een onderzeesche wereld gevormd, die kan wedijveren met alle glorie van den sterrenhemel.

Pareloesters zag ik niet, want ik had het veel te druk met het geheel in mij op te nemen. Een ruk aan de lijn en ik werd langzaam ingepalmd, terwijl ik er mijn gedachten over liet gaan hoeveel gemakkelijker het moet zijn parels te rooven uit de kluizen van een bank, dan ze te plukken op de bank der schatkamer van Natuur ...’

Zoo bevat dit mooie boek veel schoons en interessants. Luister slechts naar de beschrijving van een koralentuin:

‘Maar elke vierkante voet, ik zou bijna zeggen elke vierkante duim, bevat meer wonderen van schoonheid, dan de meeste menschen zich droomen, dat er in heel de schepping zijn te vinden. Wandel maar eens tot het middel door de lauwe wateren op de kust van Dauko, door dit vloeibaar saffier, over deze paden van zilveren zand tusschen de koraalbedden... Ge zult uw adem inhouden van verbazing. De mooiste bloementuin met millioenen bloesems, met al zijn vogels, haalt niet bij wat hier te zien is. Langs den grond vlieden scholen van vreemdgekleurde visschen in schemerende vaart naar de veilige schuilhoeken tusschen de koraalstengels en holen, vanwaar myriaden

illustratie
Een kostbaar familiestuk: een rek met schedels.

bange kleine oogjes naar den indringer opkijken. Zulk een koraalklomp is hun tehuis, en zelfs als men er een stuk afbreekt en uit het water neemt blijven de vischjes waar ze zijn.

Hier is weer een tuin van “madrepore”-koraal, die glanst in allerlei herfsttinten. Hier is rose, fel-blauw, schel-groen. De koraalstengels zijn zoo teer dat zij bij de minste aanraking breken, doch vlak erbij langs den buitenkant van het rif zijn andere soorten, zoo

[p. 78]

hard en stevig, dat men er met een hamer nauwelijks iets van kan afslaan. Soorten, die daar het beste gedijen, waar de branding voortdurend breekt, en waar het sterkste menschenwerk al spoedig zou vergaan’.

Uit den aard der zaak is de beschrijving van de ontdekking der onbekende stammen wel buitengewoon belangwekkend. Een foto toont een rek schedels ten getale van zes en dertig. Onder de schedels zijn de ‘gope's’ gerangschikt, die vermoedelijk de geesten voorstellen der familieleden; deze ‘gope's’ zijn zeer kunstig bewerkt om de gelaatstrekken van den doode af te beelden. Onder deze schilden bevindt zich een rij schedels van zwijnen, waardoor jagersbekwaamheid wordt aangetoond.

Een uitgave, die in elk opzicht geslaagd mag heeten; mooie druk, zeldzaam fraaie foto's en een uitstekende vertaling, welke ons doet vergeten, dat wij niet met oorspronkelijk werk te doen hebben.

 

F.S. BOSMAN