Fransche letteren

‘Le Navire aveugle’
door Jean Barrye (Tast).

DIT is een merkwaardige avonturen-roman, een boek, dat zoowel het groote publiek als de groote letterkundigen zal interesseeren, een boek, dat, geloof ik, het beruchte geheim omtrent de formule der voormalige symbolisten bevat, zelfs van degenen, die nooit den roem van hun volmaakt kunnen oogstten, omdat ze nooit heelemaal begrepen zijn. Sedert ik ‘Le Grand Meaulnes’ heb gelezen, dat wonderbaarlijke boek van Alain Fournier, wiens nieuwe gedachtenwereld door den oorlog werd vernietigd, die niet den ‘Prix Goncourt’ kreeg, ofschoon hij hem verdiende, omdat hij er nog best wat op kon wachten, sedert ik dat bijna magische boek las15, heb ik nooit meer zoo trillend van aandoening bladzijden omgeslagen! Ik heb dikwijls bekend, dat ik geen geboren criticus ben, alleen een hartstochtelijk lezer, maar omdat ik te veel lees en daardoor ‘blasé’ ben, mag men heusch wel naar mij luisteren, als ik dit boek een wonder noem! - Deze uitstekend geschreven roman, zoo menschelijk van opvatting, dien men iedereen kan laten lezen, (wat een tweede wonder is te noemen!) bevat eenvoudig de geschiedenis van het menschelijk leven, van alle gebeurtenissen in het leven.

Een aantal brave burgers schepen zich met eene goede bemanning in aan boord van de ‘Sea-Shine’. Daar zijn: kapitein Wilson, een rechtschapen man, die gebukt gaat onder zijne verantwoordelijkheid: de eerste officier, verzot op alles wat correct is en tot zijn spijt weduwnaar geworden: hij is een uitnemend vertegenwoordiger van den doorsnee-mensch van goede familie; de kok, (de spil, waar al het werk op de boot om draait) is het type van een afgunstig, onwetend mensch, een ellendige schavuit, wiens ideaal het is met eene gegalonneerde pet op de brug van 't schip bevelen te geven, een schepsel, in de ingewanden van het vaartuig verscholen, dat er aan het hoofd van zou willen staan, juist omdat hij er absoluut ongeschikt voor is: dan zijn er rondborstige matrozen, onnoozele scheepsjongens en de arme Dich, die ondanks alles aan trouwe toewijding blijft gelooven.

Op zekeren dag ontdekt men een lijk tusschen twee zakken verborgen. Het is een Maleier, die waarschijnlijk den hongerdood is gestorven om zijne aanwezigheid niet te verraden. Zoodoende droeg het schip onbewust eene gevaarlijke kiem met zich mee door een onbekende, die met haat in het hart en samengeperste lippen aan eene onnaspeurbare kwaal had geleden, aan eene ziekte, die nu allen bedreigt, want de dood is soms gelijk een onzichtbare haat of althans hare eenige zichtbare uiting!

‘Dien dag was de kapitein nog optimistisch genoeg om te beweren, dat het leven per slot van rekening toch vrij plezierig is. ‘Er zijn dagen, dat een arme stakkerd tien stuivers in een sloot vindt’.

Evenwel breekt dienzelfden dag op geheimzinnige wijze eene besmettelijke ziekte uit. Eén der passagiers, de Deen, wordt blind. Bij dat gedeelte van het boek voelde ik eene rilling over den rug en, door mijne verkeerde gewoonte om aan alles te twijfelen, schrok ik even: ‘O!... zou de schrijver genoeg durf bezitten? Dat zou haast te mooi wezen!’ Jean Barrye heeft het aangedurfd. Alle leden van de bemanning worden achtereenvolgens blind, zoowel de kapitein als de eerste officier, zoowel de kok als de stuurman. Alleen Dich, een zachtaardige, kolossale matroos, blijft nog gespaard. Hij neemt de vreeselijke taak op zich om voor allen te zien, en ook hij wordt gaandeweg blind, omdat men hem ertoe dwingt voortdurend naar mogelijke redding uit te kijken en nacht en dag het schip te besturen. De bladzijden, waarin het heldhaftig gedragen leed van dezen ongelukkige wordt beschreven, die onder den drukkenden last van zijne taak bezwijkt, terwijl het bloed hem uit de oogen vloeit bij het zien van den sterrenhemel, deze bladzijden zijn van eene onmiskenbare grootschheid.

Dit ronddolende schip valt ten prooi aan stormen en tijdelijke windstilte, aan innerlijke en uiterlijke ontreddering, aan opstandigheid van de bemanning en opstandigheid der elementen. Het raakt steeds meer uit den koers, en vooral de kok wordt overstelpt door de diepe ellende, waarin hij verzonken is; hij gelijkt op een wrak, dat door den wind uiteen wordt gerukt. Beurtelings overheerschen hem het verstand of de domheid, die hem beide ten verderve voeren. De natuur voegt de woede van hare elementen bij die der menschen, en, als eindelijk de lang verwachte hulp nadert en de arme menschen, op hunne doode oogen wijzende, van hunne besmettelijke ziekte vertellen, verwijdert de door de Voorzienigheid gezonden boot zich... en keert niet terug!

Want de opperste wet is de zelfzucht: eene gezonde bemanning moet er zich niet aan blootstellen om door eene ziekte te worden besmet... Het einde van hun lijden nadert langzaam, onherroepelijk, door den honger!... De kok, die doet alsof hij nog zien kan, sterft door zijn dwazen hoogmoed in volle zee; de brave kapitein blaast den

[p. 86]

laatsten adem uit op zijn post, want vol berusting heeft hij 't bevel weer op zich genomen. Geen oogenblik verzwakt de spanning van dit dramatisch gebeuren. Na 225 bladzijden is het lijden ten einde. Een kort, maar een belangrijk boek! Het wordt gedragen door eene mooie gedachte, maar ook door een helderen, buigzamen stijl, door de zuiverheid van de beeldspraak, die eene hooge, philosophische vlucht neemt.

De commissie, belast met het toekennen van den ‘Prix des Amis des Lettres françaises’, bestaande uit de heeren Eugène Marsan, voorzitter; Henri Béraud, René Bizet, Pierre Bo-nardi, Benjamin Crémieux, Fernand Divoire, Albert Erlande, Pierre Mac Orlan, François Mauriac, Drieu La Rochelle en Jean Vignaud, komt oprechte dank toe, dat zij een goed en mooi boek heeft weten te ontdekken, waardoor Frankrijk's prestige in de geheele beschaafde wereld wordt verhoogd.

RACHILDE

15Een vertaling van dit boek verscheen voor kort bij de Hollandia-Drukkerij te Baarn, onder den titel ‘Het Vluchtende Beeld’. (Red. D.G.W.).