Uit de tijdschriften

De Gids

Augusta de Wit zet haar ‘Avonturen van den Muzikant aan het Water’ voort. Dit stuk verhaalt, hoe de eenzaam geworden dichter, in onmin met zijn tijd en volk, in onvrede met zichzelf, voor zijn innerlijke muziek de rust zoekt in een afgelegen vioolbouwersdorp.

 

‘Op Zondagochtend zaten zedig de mooie meisjes in de kerk, en de jonge kerels kwamen in hun kistekleeren. Maar 's middags en 's avonds dansten zij op de viool, of het in de gelagkamer was waar de danser zijn bespijkerde zool tegen de zoldering schopte als vertoon van zijn kunst, of onder de bloeiende linde wanneer de bijen, dronken van honing, bromden rondom den speelman op de ton.

De dichter herkende de klanken en de gezichten, herleefde de vreugden van zijn jeugd’.

 

In de Bibliographie vinden wij den jongen katholieken dichter Jan Engelman over Karel v.d. Oever:

 

‘De nostalgie naar God, die van een gansch geslacht het eerste kenmerk is, maar in sommigen steeg tot een brandenden, beklemmenden nood, door wetenschap of wijsbegeerte niet te stillen, door de liturgie van het woord niet dicht te zingen, neemt in het werk van Karel van den Oever hier en daar vormen aan van een hypochondrisch christendom, een schril-profetisch, vinnig boete-preeken. De strijd tusschen goed en kwaad gelijkt een neven-conflict, verdwijnend in een apocalyptische crisis, die maar één motief kent: zich oogenblikkelijk redden en - zelfs dàn - mateloos vreezen. De aarde is een vat van afzichtelijk excrement en stort peilloos in een grondeloos duister. Achter iedere deur stampt een bokspoot, achter ieder raam steken de hoornpunten omhoog, en de mensch is slecht, zéér slecht - zóó slecht, dat “het mager straatgras” en “de adem van een zieke mond” beter zijn’.

 

Deze bijna calvinistische eenkennigheid, zegt Engelman, is nog steeds een facet van Katholicisme, van Vlaamsch Katholicisme zelfs.

Binnendijk schrijft over Schnitzler's ‘Fräulein Else’ (een nederlandsche vertaling verscheen dezer dagen bij Querido):

 

‘Het zal in zekeren zin voor den psycholoog Arthur Schnitzler een persoonlijk-psychische noodzakelijkheid geweest zijn deze novelle te schrijven; een experiment, dat consequent moest voortkomen uit zijn voorafgaande werken, en dat, daar het hoogstwaarschijnlijk op zichzelf zal blijven staan, als een soort herstel door ontlading moet worden gekarakterizeerd.....

Waar Schnitzler tot nog toe steeds een psychische inhoud, een zielsontwikkeling, een door conflicten bewegende ziel op uiterst geraffineerde wijze wist te omringen door een eigen sfeer, die met de gebeurtenissen van het innerlijk leven harmonisch verweven was, - waar tot dusverre steeds de analytische denk-, gevoels- en schrijfwijze middel was om een bepaalde materie der ziel te behandelen, - daar dunkt het mij de consequentie en de uitlaat voor de verhevigde wijze van voelen, dat de inhoud, de materie van innerlijk en uiterlijk leven zich zoude verbranden, dat zijn aandacht zich als uiterste en laatste belangstelling ging saamtrekken op het bloote feit der psychische “Vor-gang”, op de psychische gebeurtenis in haar verloop en in haar reacties. De ontwikkeling der ziel als ontplooiïng verdwijnt dan ook in deze novelle voor de ontwikkeling der psychische gebeurtenis ten opzichte van zichzelf. Met andere woorden: het organisch gevoel werd sensatie; de ontleding van het gevoel werd beschrijving der opeenvolgende schokken; het totaal: een volslagen ledig doch ronduit meesterlijk boekje’.

 

Verzen brengt de afl. van Hélène Swarth en Agatha Seger.

De Stem

geeft o.m. een opmerkelijk artikel van Joh. Tielrooy over Paul Valéry, een gedachtewisseling tusschen Mej. S.A.E.M. Mees en Jo van Ammers-Küller over het ‘Holland in 1840’, een aanteekening van Marsman over Charlie Chaplins ‘La Ruée d'or’ waarin hij ‘den volkomen bedwongen ondergang (ziet) van een stervende wereld, en de verbijstrende aantocht van een gloednieuwe Orde’, en een aanteekening van Dop Bles over Paul Beer, den man van het bekende Theaterstuk ‘A’, waarvoor ‘in naam van den vrede’ zooveel propaganda wordt gemaakt.

 

‘Niets aan te geven?’ vroeg de beambte.

De vreemdeling keek hem aan, hief de armen hemelwaarts en zuchtte: A ... a! en riep, toen het weer rustig om hem geworden was, een A K O, vroeg hem een tiental adressen van beroemde Hollanders op 't gebied der gebieden, noteerde haastig, maakte een gebaar alsof hij een fooitje ontvangen wilde en zette zich in een vredelievende houding.

In Amersfoort stapte iemand in, plaatste zich tegenover hem en vroeg in 't fransch of hij bekend was in Holland. A ... a, zuchtte de vreemdeling met sterk duitsch accent, waarop de Franschman alfabetisch mompelde Z ... t!

In Amsterdam aangekomen, ging hij naar no. 1 van het A K O lijstje, plaatste zich tegenover hem en zei: A (a met een duitsch accent). De gastheer had misschien zijn verontschuldiging gemaakt geen medisch dokter te zijn, of bereidwillig een lepel gehaald om de tong omlaag te drukken, zoo niet het vreemde accent van den vreemdeling hem tot diep nadenken had gebracht. Een manuscript kwam te voorschijn! Nu zijn manuscripten van landgenooten papieren die voor eeuwig worden opgeborgen, doch dit was 't manuscript van een vreemdeling, iemand die uit Oostenrijk kwam, uit het Rijk in 't Oosten gelegen, vanwaar de wijsheid komt.

De lezing begon. De vreemdeling las eigenlijk niet: hij ‘sang, flüsterte, kreischte, träumte, stotterte’ zegge vijf bedrijven. Toen het laatste woord was weggedroomd of weggestotterd, sprong Mr. Een op, vloog hem om de hals en riep: ‘Ich liebe den Frieden!’

Hierop de vreemdeling, als sprak hij in trance, als sprak hij op de Beurs in trance: ‘Es müssen vor allem alle, die vorgeben, den Frieden zu lieben, ihre Liebe durch ein Geldopfer beweisen’, en reikte eenige lijsten over.

De diep bewogen mijnheer Mr. Een plaatste zijn naam op de Referenzliste, schreef op de tweede een Geleitwort en vulde op de derde zijn naam in als eerste die het Ehren Comité zou vormen ‘zur Auffürung des Friedens-werken A’. (Beachte darum das Nachwort).

Bij het heengaan stopte Dr. I dezen messias (messias is, wie aldus zich noemt en uit het buitenland komt) haastig een tiental adressen in de zak van veelnamige, veeltitelige en veelzijdige landgenooten. De vreemdeling dankte met een gebaar, alsof... (zie boven), zuchtte A en nam een taxi naar Dr. Mr. Jhr. Van Twee.

Is Holland, vraagt Bles, een groot dorp Köpenick?