Ladislaw Reymont

ONZE kennis van groote en vooraanstaande literatoren uit landen, welker taal hen voor ons min of meer ontoegankelijk maakt, is dikwerf - gelukkig niet altijd - beperkt. Moet wel beperkt zijn, wijl wij ons dan moeten behelpen met vertalingen van zijne of hare werken en, zoo deze er niet zijn, vooraf geheel een nieuwe taal zouden moeten leeren. Maar er zijn omstandigheden, soms van toevalligen aard, die zulke schrijvers uit vreemde, vèrafliggende landen tot ons brengen. Dat kan zijn, omdat op hun land zelf de aandacht valt; of omdat oorzaken van verscheiden aard ertoe leiden, dat belangstelling voor dat land ontwaakt. Dat kan ook zijn, omdat den schrijver de een of andere bijzondere onderscheiding ten deel valt; of omdat deze wellicht met ons eigen land in verbinding komt. De belangstelling, die men in de latere jaren hier te lande, zij het ook van geringen aard, is gaan wijden aan Ladislaw Reymont, den slechts korten tijd geleden gestorven Poolschen schrijver, is aan een complex van beide oorzaken toe te schrijven. Sedert het zijn onafhankelijkheid heeft herkregen, staat Polen bij velen in het centrum van belangstelling. Reymont verkreeg bovendien vorig jaar den Nobel-literatuurprijs, welks gevers wel met de literatuur van bijna elk land vertrouwd moeten zijn, en reeds daardoor kreeg zijn naam een klank, dien deze tevoren niet had. Nog midden in zijn volle artistieke productiviteit is Reymont thans heengegaan.

Zijn ‘copy’ heeft hij verkregen in het werkelijk leven, dat aanvankelijk hard en moeilijk genoeg voor hem is geweest. Hij heeft nooit leeren schrijven; men kan hem rekenen onder de geboren vertellers.

[p. 124]

Zijn zucht naar ondervinding, die hem geheel zijn leven niet verliet, deed hem reeds vroeg het ouderlijk huis verlaten, met derde- of vierde-rangs acteurs de provincie rondreizen, een leven van ongekende ellende! Zelfs had hij niet eens de voldoening zich een dragelijk acteur te weten. Na korten tijd keerde hij dan ook tot het ‘gewone’ leven terug; hij kreeg een plaatsje als spoorwegbeambte met een maandelijksch inkomen van tien roebel, den roebel berekend naar den vooroorlogstijd. Lang hield hij het daarbij niet uit; op een goeden dag was hij opnieuw verdwenen om met zijn rondreizende acteurs verder te trekken. Die hij, na korten tijd, weer verliet om een nog slechter betaald baantje te aanvaarden. Maar toen was het ook alsof hij, in tien jaren tijds, voldoende stof had verzameld om deze in schetsen te verwerken, want bijna ineens ontpopte hij zich als een uitnemend literator.

Zijn eerste novellen schreef hij, gezeten op den rand van een heuvel, van welken hij den arbeid van grondwerkers controleerde, zijn toenmalig beroep! De redactie van het tijdschrift, aan welke hij ze toezond, ontdekte zijn onmiskenbaar talent; zij spoorde hem aan om voort te gaan, en meer, zij gaf hem de middelen om een soort pelgrimstocht te ondernemen naar dat wondere Yasnagora, het eeuwenoude klooster, dat in de onmiddellijke nabijheid van de vrij groote Poolsche industrieplaats Czestochowa aan de spoorlijn tusschen Warschau en Krakau is gelegen. Yasnagora is voor de Slavische Katholieken meer nog dan Lourdes voor de Fransche Katholieken is. Want Yasnagora heeft een geschiedenis van eeuwen achter zich; had vroeger eigen wallen en versterkingen, die tegen vele vijanden zijn verdedigd en slechts eens, tegen de Zweden, zijn ten onder gegaan. In het klooster van Yasnagora bevindt zich het beroemde beeld van de Heilige Maagd, dat zoodanig met schatten van allerlei aard is overladen, dat het klooster tot een der rijkste der wereld behoort, en het beeld, al reeds om de directe schatten, die het draagt, slechts zelden in het openbaar kan worden tentoongesteld.

In de zomermaanden gaan lange stoeten pelgrims naar Yasnagora op, en des morgens vroeg, te 6 uur precies, weerklinken gezang en bazuingeschal, waarvoor de menigte zich niet slechts knielend buigt, maar velen zich ter aarde werpen. Reymont, met zijn gevoeligheid van kunstenaar, verloor in deze menigte eigen persoonlijkheid; hij doordrong zich van het oogenblik, dat de harten dezer menigte meer en meer begonnen te kloppen bij de nadering van het zien van het beeld, en hij gevoelde den weerklank van den kreet, dien het zien van het beeld moest ontlokken. Reymont heeft aan zijn pelgrimstocht naar Yasnagora een klein deeltje gewijd, dat tegelijk gevoelig en van een bijzondere frischheid van indrukken geoordeeld wordt. Het was zijn eerste zelfstandige werk, waarmede echter ook zijn naam als literator werd gevestigd.

Op dit werkje, aan Yasnagora gewijd, volgde zijn eerste roman, getiteld: ‘Een tooneelspeelster’. Hierin laat Reymont ons het leven te midden der arme rondreizende acteurs zien. Yanka Orlavska, dochter van den chef van een klein station, die de tyrannie van haar vader niet meer kan verdragen, is in dezen roman de heldin, die het huis verlaat om zich aan de ‘kunst’ te wijden. Na slechts enkele maanden bij een troep te hebben doorgebracht, hebben haar oneerlijke kameraden haar alles afgenomen: haar geld, haar artistieke illusies, zelfs haar eer, en zij geeft zich aan het canaille, die wellicht de grootste schavuit van geheel de troep is. De roman eindigt als een bericht uit de rubriek gemengd nieuws: Yanka, die zelfmoord tracht te plegen, wordt daarin verhinderd, en - ziehier het vervolg, dat Reymont op zijn roman geschreven heeft - gaat naar huis terug, waar zij trouwt met een man van het land, die vroeger reeds veel van haar gehouden heeft en in staat blijkt haar alles te vergeven. Hier komen wij voor het eerst in aanraking met de omgeving van den Poolschen boer, dien Reymont ons zoo meesterlijk wist te teekenen.

Eerst later heeft Reymont het voorbeeld van andere Poolsche literatoren gevolgd, en deelen gewijd aan de vergane glorie van zijn land, aan beelden uit dat inderdaad zoo romantisch en kleurrijk verleden. Hij is echter begonnen met ons de werkelijkheid van het Poolsche boerenleven te schilderen: hij heeft zijn Yanka, die ons overigens weinig belang meer kon inboezemen, geplaatst te midden van dit boerenleven, dat hij voor ons schildert als zien wij het voor ons afspelen. Beide romans toonen aan, dat Reymont vooral groot was als verteller, als schetser.

Er komt dan ook een tijd, waarin vooral kleine schetsen van zijn hand het licht zien; soms realistische, soms gevoelige. En dan een geheel ander soort roman, getiteld: ‘Het beloofde land’, gewijd aan Lodz, het bekende industrieele centrum van Polen, op zichzelf een eigenaardige verschijning in dit land van oude cultuur en zeden. Immers, Lodz met zijn half millioen inwoners, heeft geen andere dan haar industrieele geschiedenis; is, een Amerikaansche stad gelijk, spoedig gegroeid uit niets. De stad zelf bestaat uit een kilometers lange, rechte, breede straat, waardoor de tram gaat en het voornaamste verkeer zich beweegt; een straat, in welke de winkels, restaurants, hotels zich aaneenrijen. Rechthoekig op deze straat, die de beide stations van Lodz verbindt, staan andere straten, waaraan zich de honderdtallen fabrieken, die Lodz, vooral op het gebied der textielindustrie, heeft, bevinden. Lodz is een stad van rook en smook; een stad van geld en snobisme; een stad, die geen enkele aantrekkelijkheid heeft en eerst in de latere jaren, nu men werkelijk ietwat meer be-

[p. 125]

woonbare kwartieren heeft gebouwd, tracht zich eenig uiterlijk relief te geven. Reymont echter heeft ons Lodz doen zien, gelijk Upton Sinclair enkele jaren geleden Chicago en zijn geweldige vleeschfabrieken aan de oogen der verbaasde menigte deed voorbijgaan. Hij heeft ons gevoerd naar het innerlijk leven van Lodz, dat hij niet slechts zag als een leven van hard en inspannend werken, maar ook als een van er willen komen tot elken prijs. Het streven om een ‘Lodzschermensch’ te worden, d.w.z. een fabrikant, een millionair, wordt ons geïllustreerd in de figuur van een Poolsch chemicus, een zekeren Borowicki. Deze, ontevreden over zijn beroep in een groote katoenfabriek, die aan den katoenkoning Bucholtz toebehoort, stelt zich met den Israëliet Welt en den Duitscher Baum in verbinding, teneinde zelf een fabriek op te richten. Hij maakt gebruik van een cijfertelegram, door een toeval bij zijn maîtresse, de vrouw van den fabrikant, gevonden, en wordt dientengevolge gewaarschuwd voor een aanstaande crisis op de katoenmarkt. Hij maakt snel fortuin; de beide anderen voegen er hun ‘geld’ bij, en de fabriek van Borowicki en Cie is gesticht. Maar Welt, die alleen de voordeelen der onderneming wil trekken, sticht brand ten nadeele van Borowicki en Baum, en verrijkt zich persoonlijk.

Borowicki echter gevoelt zich daardoor niet geslagen, verbreekt zijn verloving teneinde de dochter van een rijken fabrikant te huwen, en geraakt opnieuw in het bezit van een fabriek en een kasteel. Tenslotte laat de fantasie van den schrijver hem worden tot aanhanger van Tolstoï, die geheel de vergeefschheid van zijn pogen en zijn rijkdommen inziet, en die, daartoe in staat zijnde, zich voorneemt vooral, ja uitsluitend, aan anderen te denken.

Het behoeft geen betoog, dat deze roman, meer dan zijn voorgaand, wellicht uit artistiek oogpunt belangrijker werk, de aandacht op Reymont vestigde. De uitgevers hadden hem ‘ontdekt’; zij drongen bij hem aan op copy, en zoo zijn wellicht bundels ontstaan, die Reymont anders niet zou hebben geschreven. Daaronder echter ook fragmenten, die later tot zijn grooten roman: ‘De Boeren’, hebben geleid; reisindrukken, die hij in de Zuidelijke landen opdeed, en schetsen van het leven, gelijk hij het hier en daar waarnam, ook bij het uitbreken van den Russisch-Japanschen oorlog in 1904, die een rilling deed gaan door geheel het naar vrijheid snakkende Polen. De liefde voor zijn land is ieder aangeboren, heeft Vondel eens geschreven, en voor een Pool geldt dat bijna dubbel. Dat nationaal gevoel is in Reymont ontwaakt in die dagen, al kwam het eerst later in groot werk tot uiting.

Ontegenzeggelijk is het groote werk, waardoor Reymont zich bekendheid heeft verzekerd tot ver, ver over de grenzen van Polen, zijn vierdeelige roman ‘De Boeren’, bedoelend een studie te geven van het leven dier boeren, achtereenvolgens in den winter, de lente, den zomer en de herfst. Het eerste deel verscheen in 1902 te Krakau; het laatste in 1909 te Warschau. Antek Boryna en Yagna vormen de hoofdpersonen in geheel dit werk, dat overigens slechts verbonden wordt door die ééne gedachte: de geschiedenis van een eenvoudig Poolsch dorp te schrijven. Reymont heeft met zijn ‘Boeren’ een heldendicht geschreven, zonder dat zijn helden of heldinnen één schot hebben gelost, zonder dat zij de wapens hebben gezwaaid. Hij brengt hierin geheel het leven van den Poolschen boer van thans voor ons, en niet de Poolsche boer, gelijk wij hem kennen uit de reisbeschrijvingen der zeventiende of achttiende eeuw, toen de boeren slaven waren van den heer van het kasteel, niet meer en niet minder. Yagna toont hij ons als de wilde Poolsche schoone, wier natuur een zoodanige is, dat zij niet kent, niet kennen kan, wat wij moreele scrupules zouden noemen. Zij heeft betrekkingen gehad achtereenvolgens met de verschillende aardige jongens van het dorp; van haar verhouding tot Jan, den zoon van den organist, heeft Reymont een idylle gemaakt, die, van alle sentimentaliteit ontbloot, voor ons leeft in den helderen maannacht van dit Poolsche dorp. De schrijver toont ons Yagna, die uit het dorp op de gebruikelijke patriarchale wijze wordt gebannen, op een kar gebonden, uitgejouwd, in het bijzonder door de vrouwen, die in schoonheid niet met haar konden wedijveren; hij toont ons ook haar schoonheid bij het dansen, in de armen van Antek, bewonderd door het met ademlooze aandacht toeschouwend auditorium, dat den echten nationalen dans geniet. Alle de achtereenvolgende tooneelen, die Reymont in deze vier deelen ons voorvoert, schijnen uitsluitend gemaakt niet om karakters te teekenen, maar om ons de natuur der dingen te doen zien, in de natuur zelve en in den mensch. Hij maakt zijn boeren niet mooier dan ze zijn; hij laat ze leven te midden van zichzelven, maar telkenmale gevoelt men de nauw ingehouden sympathie voor dit leven, dat Reymont kent als wellicht geen ander. Zijn ‘Boeren’, die èn in het Engelsch èn in het Duitsch èn in het Zweedsch en Nederlandsch zijn vertaald, hebben terecht groote waardeering gevonden, en zijn naam, reeds lang voordat de Nobelprijs hem ten deel viel, gevestigd buiten het toenmalig niet onafhankelijk Polen.

Tusschen de ‘Boeren’ en zijn volgend groot werk, staat er een, getiteld: ‘De Vampier’, dat zekere exotische neigingen bij hem verraadt; hij liet het spelen te Londen, en ontleedde erin den invloed van de schoone Daisy, een vampiervrouw, gekomen uit Calcutta. Maar bijna tezelfder tijd wist hij, zonder door de Russische autoriteiten te worden bemerkt, zich te begeven naar het gebied van Cholm, een oude Poolsche provincie, bewoond door een bevol-

[p. 126]

king, die den godsdienst der z.g.n. Uniaten is toegedaan, een verbinding tusschen de Grieksche en de Katholieke kerk, die ook in het tegenwoordig Polen een groot aantal aanhangers telt. Hij heeft er waargenomen de inderdaad ongelooflijke gruwelen, die het Czaristisch bewind er aanrichtte; hij heeft er de tragedie van deze ge- en veroordeelde provincie bijgewoond; zijn boekje, aan deze episode gewijd, sprak een taal, die moeilijk kon worden misverstaan. Zijn ‘Droomer’, waarin hij een jongen stationsbeambte, belast met den kaartjesverkoop, weergeeft, droomend van het leven in een groote stad, en die zich, na zijn droomen verwezenlijkt te zien, terugtrekt in de eenzaamheid, schijnt een herinnering aan vroeger dagen uit eigen leven.

Maar een derde groot werk, waarin hij het genre van andere Poolsche schrijvers benaderde, was te vinden in die drie romans, welke kort na elkaar verschenen: ‘Het Jaar 1794’, ‘Nil Desperandum’ en ‘Opstand’. Dat jaar 1794 heeft voor Polen een bijzondere beteekenis, die wel hieruit spreekt, dat nog altijd 3 Mei 1794 als de nationale feestdag, ook van het herstelde Polen, wordt beschouwd. Immers, korten tijd voordat de tweede deeling aan Polen werd voltrokken, scheen het als was er een nieuwe geest in het Poolsche volk gevaren. August Poniatowski, de onder Russischen invloed staande laatste Poolsche koning, scheen dien invloed van zich te hebben afgeschud, en met groot enthousiasme werd, niettegenstaande het Russisch verzet, op dien 3den Mei de nieuwe Poolsche Grondwet, de eerste liberale Grondwet die Europa eigenlijk heeft gekend, aangenomen. Korten tijd daarna kwamen Russische legers de tweede deeling doorzetten; van dat oogenblik dateert het heldhaftig optreden van Kosciuszko, die niet alleen de burgers van Warschau en Krakau te wapen wist te roepen, doch ook de eenvoudige boeren, slecht gewapend met zeis en mes, onder zijn bevelen kreeg. In den slag bij Raclawice heeft Kosciuszko zijn boeren tegen de Russen aangevoerd, en dezen overwonnen. Er zijn tal van Poolsche nationale schilderijen aan deze gebeurtenis gewijd, en men kan ze zien zoowel in het Museum te Krakau als in dat te Poznan (Posen). In alle gevoelt men hoezeer dit onderwerp de schilders heeft geïnspireerd, gelijk het den schrijver in Reymont inspireerde. Wie iets wil gevoelen van den Poolschen nationalen geest, van het zich aan het nationaal ideaal geheel ondergeschikt maken, gelijk dit aan het einde der achttiende eeuw door Polen, alvorens het voorloopig onderging, werd gedemonstreerd, doet goed Reymont's trilogie te lezen. Zij is anders, geheel anders dan de werken van Sienkiewicz; zij mist het monumentale, dat deze èn zijn Poolsche èn zijn andere romans onderscheidt. Maar zij is niet minder aangrijpend, en zij spreekt misschien nog meer tot de directe verbeelding.

In 1919 heeft Reymont een bundel schetsen, waaronder ook enkele oorlogsindrukken, in 1923 zijn twee vertellingen: ‘Geoordeeld’ en ‘De Prinses’, in 1924 zijn meer fantastisch verhaal: ‘De Opstand’, uitgegeven. Men mocht in de toekomst nog veel, in velerlei richting, van hem verwachten. Het jonge, in alle opzichten ontwakende Polen had de oogen voor een deel ook op hem gericht. De onderscheiding, hem door den Nobelprijs ten deel gevallen, heeft de Poolsche literaire wereld met Reymont gevoeld. Het heeft niet zoo mogen zijn. Midden in zijn werkzaamheid is hij overleden, nalatend een vruchtbaar leven, een veelbelovende toekomst. Reymont is niet een der grooten als b.v. Miekiewicz, de dichter, die in den aanvang der negentiende eeuw het Poolsche volk in zijn verdrukking troostte met zijn gedichten; die het den vrijheidszang voorzong. Hij zal niet geëerd worden gelijk men Miekiewicz - en terecht - eert, zoodat dan ook in bijna elke Poolsche stad een standbeeld, grooter of kleiner, voor hem is verrezen, een straat naar hem is genoemd. Maar hij zal in de Poolsche literatuur, en ook ver daarbuiten, een eigen plaats blijven innemen, als de schrijver van den Lodz gewijden roman, die ons deze eigenaardige stad in Polen in eigen gedaante, schoon lang niet in alle opzichten objectief, heeft doen zien, maar bovenal als degene, die het leven der boeren van Polen heeft geschetst in moderne gedaante. Want Polen, dat tot het einde der achttiende eeuw heeft geleden onder het gemis van een vrijen boerenstand op het land, en van een werkelijken middenstand in de steden, heeft onder vreemde heerschappij groote veranderingen ondergaan. De kleine boerenstand, die in het vroegere Polen niet kon bloeien, is langzaam, wellicht te langzaam, gekomen, en heeft daardoor bevorderd, dat het agrarisch gedeelte aan het hoofd der natie staat en de agrarische hervormingen voor de Poolsche politiek van de grootste beteekenis zijn. Dat, in de afgeloopen tientallen van jaren ontwikkelde, Poolsche boerenleven heeft Reymont voor ons vastgelegd, en tegelijk heeft hij ons het typisch Poolsche daarin geschetst op zoodanige wijze, dat het door dengene, die het eens gelezen heeft, niet licht wordt vergeten.

H.Ch.G.J.v.d.M.