Boekenschouw

Oorspronkelijke werken

Eline van Stuwe. De wisselingen van het Lot. 2 dln. - Amsterdam, P.N. van Kampen en Zoon. (164 en 138 blz.). f 4.90; geb. f 5.90

Eline van Stuwe weet een boeienden, vlotten roman te schrijven. Zonder dat zij ons diep ontroert, houdt zij de belangstelling in haar personen toch voortdurend levendig. In de ‘Wisselingen van het Lot’ vertelt zij ons van het huwelijksleven van Melanie en Jaap van Weede. Melanie (evenals haar zuster schijnt Eline van Stuwe veel van mooie namen te houden) is een zachte meegaande vrouw, dol op haar man, allerliefst voor haar kinderen. Maar haar man is veeleischend, wil haar zooveel mogelijk bij zich hebben, en zoo moet Melanie zich verdeelen ten koste van haar gezondheid tusschen haar man en haar vier kinderen.

Uitstekend is het schipperen van de vrouw weergegeven. Een van de kinderen bijv. zit aan tafel te spelen met het dessert, Melanie wéét dat dit haar man altijd irriteert; na een paar voorafgegane onaangenaamheden zal het hem nú zeker aan het brommen brengen...

‘Een veeg abrikozen-jam gleed van het bord op de tafel. “Is 't nou uit met dat god-vergeten geknoei?” De wrevele opmerking van den vader zwiepte als een lichamelijke afstraffing over de tafel. Melanie huiverde; waar was dat nu voor noodig, die hardheid? Ze durfde nauwelijks het hoofd wenden naar de overzijde, het verschrikte kind zou natuurlijk gaan schreien en dan door Jaap worden weggezonden. Ach, hij kon zoo goed zijn háár Jaap, zoo door en door goed, strikt rechtvaardig en eerlijk, maar ook zoo onbeteugeld streng en onverbiddelijk voor de kinderen dat het háár steeds in opstand bracht. Wat had het kind nu misdaan? - “Aan tafel behoort men te eten en géén spelletjes te doen”, ging weer zijn harde stem’. En telkens zijn er van die kleine strubbelingen die Melanie's leven bijzonder moeilijk maken. Dienzelfden avond wil haar man met haar uit, precies om 8 uur klaar...

[p. 143]

‘Ze trachtte orde te brengen in den rosmolen van plichten die in haar hoofd rondtolden. Keesje moest gebaad en gevoed worden, Tonny en Hansje te bed gcbracht en dan had zij Wim beloofd hem aan te hooren, hèm mocht ze toch niet teleurstellen’. En dan moet Melanic onder het jachtige, jakkerende wasschen van de baby en kleeden van zichzelf haar oudsten jongen aanhooren over een schoolkwestie, welke jongen haar eerst verwijt dat ze nooit tijd heeft voor hen, alléén voor vader... Met kloppende hoofdpijn zit ze eindelijk doodmoe in den schouwburg - geen wonder dat het spaak loopt. Melanie wordt zwaar ziek, een totale uitputting, en moet uit huis. Wanhopig is Jaap er onder, stuurloos, eenzaam, humeurig en lastig. Tot zijn typiste, een berekenende coquette, hem zoowat weet te troosten. Zonder dat het een serieuse liaison wordt voelt Jaap het toch als ontrouw aan zijn vrouw en breekt na een korten tijd de vriendschap met het meisje weer af. Maar Jaap blijft er over tobben, vooral als Melanie als bij intuïtie voelt dat er iets is. En wanneer Melanie weer hersteld thuis is, en alles weer in orde lijkt, komt de typiste met verloofde een visite maken en Melanie merkt uit de schuwe en vreemde houding van haar man en het arrogante optreden van het meisje dat er ‘iets’ is geweest. Het loopt nu zoo hoog dat zij wil scheiden en Jaap wanhopig op reis gaat. Een zuster van Jaap die wel inziet dat Melanie nog veel van Jaap houdt en dat Jaap zelf héél veel veranderd is door het groote verdriet, zet een kleine comedie op touw die de verzoening tengevolge heeft.

Het eerste gedeelte van het boek met den knap geschreven strijd die Melanie moet voeren om zoowel man als kinderen tevreden te stellen, is het beste gedeelte van het boek, dat in ieder geval goed en beschaafd geschreven is en geen moment verveelt.

Vertaalde werken

Ernst Zahn. Blanchefloer. Geautoriseerde vertaling van Z. Regelink. - Enschedé, G.C. Campagne. (251 blz.). f 2.75; geb. f 3.75

De boeken van den Zwitserschen schrijver Ernst Zahn hebben wel een zekere bekoring. Zonder eenige aanstellerij geschreven, geven ze gewoonlijk het eenvoudige en simpele leven weer van eenvoudige menschen. Het gegeven van dezen laatsten roman is eenigszins onwaarschijnlijk - wij worden daarvoor al door den schrijver zelf in zijn motto dat het boek vooraf gaat gewaarschuwd:

 
‘Leben ist reicher,
 
tief und heisz
 
und märchengleicher
 
als man es weisz’.

De hoofdpersoon van den roman is een jong meisje van zestien jaar, Blancheflloer Tissot, als kind in huis bij den rentmeester van baron de la Tour. Deze baron de la Tour is een echte ‘Lebemann’. In het kleine dorpje, waarvan hij landheer is, wonen zijn ex-minnaressen die vele in getal zijn en wanneer hij 's winters in de stad is, ontbreekt het hem ook niet aan galante avonturen. Doch op 't oogenblik dat de roman begint is de baron meer dood dan levend, hij is ziek, niets interesseert hem; zelfs de mooie Georgette Meunier, door den dokter als opwekking aan het ziekbed gezonden, kan hem niet meer boeien. Tot de kleine, tengere Blanchefloer met een boodschap van haar oom aan het ziekbed van den baron wordt toegelaten. Haar zéér kort bezoek maakt een diepen indruk op den baron, en van dit oogenblik af wordt hij beter. Blanchefloer wordt telkens door den baron afgehaald, zij bezoekt hem, meer en meer, langer en langer, totdat ze ook den nacht op 't kasteel doorbrengt en er ten laatste voor goed blijft. De invloed van het fijne, reine meisje op den man die zooveel van 't leven genoten heeft is wonderlijk. Hoewel er in 't begin veel over het nieuwe avontuur van den baron gekletst wordt, zwijgen toch langzamerhand alle kwaadsprekers.

‘Langzamerhand kwam in de verhouding tusschen de twee iets nieuws. De la Tour had tot nu toe nauwelijks aan een voortduren gedacht. Maar nu besefte hij dat Blanche onontbeerlijk voor hem werd, dat het een genot voor hem was wanneer zij de naald voerde of hem zijn kopje thee reikte, wanneer hij haar blik ontmoette, te weten dat zij in de nabijheid was en op het eerste geluid komen zou’. Ten slotte trouwt de baron zelfs met haar en dan leiden ze een stil en geresigneerd leven. Blanche aanbidt haar man en hij vereert haar. Wanneer de baron oud sterft, blijft Blanche bij zijn doodsbed zitten en sterft een dag na hem. De roman is tamelijk eentonig en vermag ons niet bijzonder te boeien. De vertaling is goed.

Vicente Blasco Ibanez. De fatale vrouw. Vertaling van Etta E. Schuurman. - van Holkema en Warendorf, Amsterdam. (331 blz.). f 2.50

In het woord vooraf deelt de vertaalster mee: ‘Dit werk is de voorlaatste roman van Blasco Ibanez. In 1922 in Spanje verschenen had het sedert in Engeland en Amerika een fabelachtig succes. Het is het meest persoonlijke werk van den beroemden Spaanschen schrijver, daar men er zijn eigen avontuurlijk leven in de Zuid-Amerikaansche woestenijen in vollen omgang gegeven vindt. Het is, na uit eigen aandrang het zoo zware, moeitevolle en gevaarlijke leven der woestijn-ontginners aldoor gedurende vijf jaar gedeeld te hebben, dat de groote romancier dit boek schreef’. -

De hoofdpersonen van dezen roman zijn de markies de Torrebianca en zijn vrouw, een Russin, weduwe van een hooggeplaatst beambte aan het Hof van den Czaar. Op het oogenblik dat de roman begint, heeft de ‘schoone Helena’, een zeer oppervlakkige, maar bijzonder behoorlijke en gevaarlijk coquette vrouw, haar markies reeds tot aan den rand van het bankroet gebracht. De markies is een zwakkeling, die zoo verblind is door zijn verliefdheid dat hij niet ziet hoe geraffineerd zijn vrouw hem steeds bedriegt. Een oude vriend van de Torrebianca, Robledo, ingenieur, komt uit Zuid-Amerika waar hij allerlei groote werken heeft uitgevoerd. Wanneer er plotseling aan het licht komt dat de zaken waarin de Torrebianca werkte met den bankier de Fontenoy over geheel denkbeeldige bezittingen handelden en niets dan zwendel waren, besluit de markies het genereuse aanbod van Robledo om met hem naar Argentinië te gaan en daar door werken (ook de markies is ingenieur) er weer boven op te komen, aan te nemen. De markies wil niet zonder zijn vrouw gaan hoewel Robledo, die veel vreemde verhalen over Helena heeft gehoord, er niet veel voor voelt dat deze avonturierster, die geenszins een russische ‘grande dame’ is, hun leven deelt. Maar Helena ziet een nieuw terrein voor veroveringen en wil mee. Uitstekend wordt het moeilijke leven beschreven van de ingenieurs die bevloeïingswerken in de uitgestrekte prairieën moeten maken. Helena weet al gauw alle mannen om haar vinger te winden en in de woestenij trachten ze de markiezin door een bespottelijke navolging van Europeesche kleeding en gewoonten te bekoren.

De mannen, die eerst hard werkten en spaarden voor hun familie, geven thans handen vol geld uit voor prachtige feesten, waarmee ze zich ruïneeren. Tenslotte heeft er zelfs een duel plaats om de markiezin; een der tegenstanders wordt gedood, de ander moet vluchten. Helena trekt zich van dit alles niets aan, maar heeft direct weer een nieuwen aanbidder, dien zij eveneens naar zijn ondergang zal leiden. De ontvoering van een lief meisje, de Bloem der Rio Negro, de vernieling van een dijk, alles is de schuld van de ‘fatale’ vrouw die de mannen ontoerekenbaar van jalouzie maakt. Eindelijk gaat zij er met haar laatste slachtoffer van door, daar het volk buiten

[p. 144]

zichzelf van woede is en haar wil vermoorden. De markies verdrinkt zich. Na vele jaren vindt Robledo Helena in Parijs terug, ze is een publieke vrouw van het laagste allooi geworden en aan den drank. Hij tracht haar herinneringen op te wekken, maar ze herinnert zich de vele mannen, die zich voor haar ruïneerden of zich voor haar lieten dooden, nauwelijks. Het boek is met gloed geschreven en vooral interessant om de levendige beschrijvingen van het avontuurlijke leven in Argentinië.

Marie Diers. In eigen kluisters. Vertaling van Henriëtte M.J. Bok. - A.G. Schoonderbeek, Laren. (272 blz.). f 2.50; geb. f 3.50

Marie Diers geeft in dezen roman de geschiedenis van Daniel Vogelsang. Wanneer het verhaal begint is Daniel een schooljongen, die, dank zij de voorspraak van Ds. Weidhammer, op het gymnasium is gekomen. Zijn vader is een arme visscher, die helaas nogal eens wat veel drinkt. De dominee prent het Daniel, die artistieke neigingen heeft en een ‘gevoelige’ jongen is, terdege in, dat ‘een koe niet in de balzaal hoort’, en dat een onbeschaafde visscher niet behoort te dichten; dat mogen alleen kunstenaars en geleerden.

Daniël ziet het bijzonder helder in en belooft den dominee nooit meer een vers te maken. ‘Ga rechtuit je weg, zonder links of rechts te zien, doe alle droomerij en dwaze fantasieën van je af, houd je hoofd helder en herinner je waarop je mij in dit oogenblik de hand gegeven hebt’. Met deze woorden gaat Daniël het leven in. Niettegenstaande zijn schrijverstalent wil hij koopman worden - omdat hij bang is voor zijn gave - de gave die ook zijn vader had en hem tot een droomer en suffer maakte, nageroepen door de dorpsbewoners. Daniël wordt dus koopman en roeit al zijn dichterlijke neigingen met geweld uit, doet met opzet ruw en rauw, en breekt het hart van een teeder meisje, dat hij eerst op hem deed verlieven, toen hij nog ‘gewoon’ deed.

Naderhand trouwt hij met een nuchtere jonge dame, Emma Brodman, de dochter van zijn patroon. Natuurlijk wordt dit huwelijk eerst een mislukking, omdat Daniël de verborgen gave nog altijd bezit en er nu zoo langzamerhand trotsch op wordt. Helaas is 't dan te laat en is het talent verstikt. De artistieke aanleg blijft evenwel en zal Daniël nog veel genoegen bereiden, o.a. in zijn omgang met een ‘hoogstaande en ontwikkelde’ vrouw Klara Schuchart. In zijn huis raakt de glans en gloed overigens van alles af. Zijn vrouw is een eenvoudige ziel, innig goed, en ze houdt veel van haar onberekenbaren man. Nadat ze, hard in het huishouden zwoegend nog, vijf kinderen ter wereld brengt in niet veel méér jaren, is Emma bij 't laatste kind op 't randje van den dood. Ze moet in een ziekeninrichting en Daniël moet met zijn onhandigheid het huishouden en de vijf kinderen verzorgen. Hier is Marie Diers in haar element. De beschrijving van Daniël's narigheden is werkelijk heel aardig. En wanneer Daniël naderhand voor zichzelf met het leven heeft afgerekend, vindt hij in zijn kinderen zijn levensgeluk. Vooral zijn jongste zoon Frits is zijn lieveling. Die zal nu ‘kunstenaar’ worden, wat hijzelf niet gekund heeft. De vertaling is niet onberispelijk en lang niet vrij van germanismen.

Ernest Pérochon. Nêne. Vertaling van Ellen Forest. - Utrecht, A.W. Bruna's Uitgevers-Maatsch. (272 blz.). f 2.20; geb. 3.75

Ellen Forest deelt in haar Voorrede een en ander over het boek en den schrijver mee, waaruit we het volgende citeeren:

‘Dit tragische boek vol ontroerende momenten is een boek van heel simpel gebeuren. Behalve het groote ongeluk van Curassier, zit er als dramatische handeling bijna niets in. En toch - toch ontroert het tot weenens toe. Pérochon heeft het leven van zijn menschen vastgelegd op schijnbaar “gewone” momenten, docht juist uit deze momenten “wordt in de ketting van oorzaak en gevolg het groote leed geboren, waaraan Madeleine, die alleen goed wilde, niets vroeg dan zich te mogen offeren en voor anderen te mogen leven, te gronde ging”’.

Inderdaad is Nêne een heel eenvoudig maar heel ontroerend boek. Nêne is een simpel boerenmeisje dat bij een boer komt om daar het huishouden te doen en voor zijn twee moederlooze kinderen te zorgen. En al heel gauw hecht Madeleine zich zóó aan de twee kinderen, dat ze alles voor hen over heeft.

Na een oneenigheid van haar met Corbier, haar baas, wil ze weggaan. 's Avonds pakt ze stilletjes alles in; een flesch odeur, die ze voor de kinderen kocht, sprenkelt ze als wijwater over hun kleertjes uit. Tot laat in den nacht zit ze nog te naaien voor hen om alles keurig achter te laten. Maar ten slotte kàn ze de kinderen niet verlaten en - ze blijft. 's Morgens begint haar dag van hard werken opnieuw. Madeleine vindt haar eenige geluk in haar liefde voor de twee kinderen. Alles doet ze voor hen. Van haar geringe loon koopt ze cadeautjes en snuisterijtjes voor hen, zoodat ze in niets achter staan bij kinderen die wèl een moeder hebben...

Corbier denkt er over met Nêne te trouwen, alleen omdat ze zoo zorgzaam is voor de kinderen en zoo hard werkt. Maar hij ontmoet een meisje, Violette, op wie hij verliefd wordt; hij wil met haar trouwen, doch Violette, die het land heeft aan Nêne, eischt dat Nêne vertrekt. Natuurlijk moet dit gebeuren, en heel tragisch is de scheiding van de kinderen, die Madeleine al zoo lang heeft voelen aankomen, beschreven. Kort voor haar vertrek brengt ze 't kleine meisje, Lalie, naar een school. Aandoenlijk zijn haar overwegingen, wanneer ze Lalie er heen brengt, in een dure, mooie jurk. ‘Dat kind’, dacht ze, ‘zal mij nooit vergeten, wat er ook gebeurt. Als ze later aan haar jeugd denkt zal ze zeggen: voor de eerste keer dat ik naar school zou gaan, had Madeleine mij bij de hand genomen. Dat was een herinnering voor heel haar leven’. En hoe fijn en eenvoudig en toch aangrijpend is de beschrijving van een der laatste dagen, die ze met de kinderen doorbrengt, buiten. De kinderen weten niet dat ze van hen zal weggaan.

‘Madeleine trok de twee kinderen tegen zich aan: ‘als ik weg ga kan ik jelui misschien nooit meer zien. Ik ben jelui moeder niet... ik, ik ben, nee, ik ben jelui moeder niet... Jelui moeder is dood. Ze was erg goed jelui moeder... en zoo mooi... Daar is geen andere vrouw die ooit zoo mooi zal zijn, van haar moet je 't meeste houden, kinderen, meer dan van mij, meer dan van wie ook...

Ze sprak zachtjes en langzaam. ‘Je mag ook van anderen houden. Je mag ook houden van mij... dat is niet verboden... Als je groot bent kan je zeggen: het was niet mijn moeder, maar we denken toch nog vaak aan haar... Dat is dan mijn belooning en ik zal er heel tevreden mee zijn...

Als Nêne weg is wil ze de kinderen weer zien, ze kan het verlangen naar hen niet tot zwijgen brengen. Maar Violette, de nieuwe moeder van de kinderen, heeft hen stelselmatig van Nêne vervreemd, en wanneer deze, met haar hart boordevol liefde, naar hen toe gaat om hen te kussen en te liefkoozen, blijven de kinderen onverschillig. En de kleine jongen, haar troetelkindje, zegt: ‘Ik houd niet meer van je, ga weg, je bent slecht... en je ruikt naar kaas’. Een snik, diep als een doodssnik - Madeleine vlucht... ze kan niet verder leven, en in den vijver, achter 't huis, verdrinkt ze zich... Een ontroerend, fijn gevoeld boek, dat uitstekend vertaald is.

 

N.v.K.-B.