De afvalligen

Louis Dimier, ‘Vingt Ans d'Action Française’.
Georges Valois: ‘Contre le Mensonge et la Calomnie’. - Beide: Nouvelle Librairie Nationale. (Parijs, 1926).

HOEWEL Dimier een heel wat intelligenter en oneindig beschaafder man is dan Georges Valois, toonen zij zich in hun conflict met de Action française even ijdel, eigengereid en brutaal. En de reden van het conflict is in beide gevallen precies dezelfde: zelfoverschatting van luitenants, die zich geroepen voelen om als generaal op te treden en aan die roeping het recht op ondisciplinair optreden meenen te mogen ontleenen.

Dimier is een man met talent en diverse bekwaamheden. Hij is een uitnemend kunsthistoricus en een kenner van vele talen en vele litteraturen. Zijn critische en geschiedkundige studiën hebben hem geleerd texten te behandelen en te beoordeelen met een zekere nuttige voorzichtigheid. Deze voorzichtigheid verliest hij echter wanneer hij over zich zelf oordeelen moet. Noch zijn studie, noch zijn aanleg maakten hem tot den politieken leider, dien hij zou willen zijn. Zijn eerzucht maakte hem blind en brutaal. En hij wilde zich dringen op een plaats waar noch hij, noch een ander hoort of zich handhaven kan: naast Charles Maurras. Toen de leider hem terugwees naar de plaats die hem toekwam, liep hij weg. En Dimier werd de Afvallige, verbitterd en onredelijk uit gekwetste ijdelheid. Hij kwam te staan naast een Gaucher, naast een Valois, niet zoo laaghartig en gemeen als de eerste, niet zoo plat en luidruchtig als de tweede, maar toch op hetzelfde plan. Intusschen is zijn geschrift tegen de Action française valscher en gevaarlijker dan de publicaties van gelijke strekking, verspreld door Gaucher en Valois, omdat hij een onecht bezadigden toon aanslaat. ‘L'Honorable Léon Daudet’ en ‘Contre le Mensonge’ herkent men oogenblikkelijk als grove pamfletten, ‘Vingt Ans d'Action

[p. 156]

française’ heeft den schijn van een geschrift waarin naar onpartijdige beoordeeling gezocht is. Maar meer dan een schijn is het voor den ingewijden, tot oordeelen bevoegden lezer toch niet. Het gif van haat en leugen proeft men op de tong. Al de uitvoerige uiteenzettingen van Dimier komen ten slotte hier op neer, dat Maurras te weinig hart heeft, dat hij geen inmenging duldt en dat hij slordig is.

Dit eerste ‘bezwaar’ berust op een onjuiste observatie of op een bewuste verwarring der feiten. Waar het een sterk revolutionnaire politieke actie als die van de Action française betreft, past het den leider, die de volle verantwoordelijkheid voor hoofdzaken en details op zich genomen heeft, niet om het hart te doen spreken. Voor hem geldt wat geldt voor den koning, naar het woord van Lodewijk XIV in zijn ‘Réflexions sur le Métier du Roi’ (1679): ‘Les rois sont souvent obligés à faire des choses contre leur inclination et qui blessent leur bon naturel. Ils doivent aimer à faire plaisir, et il faut qu'ils châtient souvent et perdent des gens à qui naturellement ils veulent du bien. L'intérêt de l'Etat doit marcher le premier’.

Het feit dat Maurras geen inmenging in de leiding van zijn partij duldt, vloeit voort uit het anti-democratisch karakter van die partij, dat zich ook in de interne organisatie uitspreekt. Weer geeft Lodewijk XIV de juiste formule, ditmaal in zijn ‘Instructions au Duc d'Anjou’ (1700): ‘Je finis par un des plus importants avis que je puisse vous donner: ne vous laissez pas gouverner; soyez 1e maître; n'ayez jamais de favoris ni de premier ministre; écoutez, consultez votre conseil, mais décidez: Dieu, qui vous a fait roi, vous donnera les lumières qui vous sont nécessaires tant que vous aurez de bonnes intentions’.

De pretenties van Dimier zijn belachelijk. En een ieder met eenig begrip voor menschelijke en maatschappelijke hierarchie begrijpt dat een Maurras niet en nooit de voogdijschap van een Dimier kan en wil aanvaarden.

De bezwaren van Dimier tegen Maurras' slordigheid en zijn, ietwat afwijkende, dagindeeling en levensgewoonten zijn van een pijnlijke schoolmeesterachtigheid. En men begrijpt niet hoe hij daar zoo herhaaldelijk en nadrukkelijk op durft terug komen.

Georges Gressent, die zich Valois noemt, is een man van een ander kaliber. Dimier blijft bijna fatsoenlijk. Gressent, door zijn ijdelheid en heerschzucht door het dolle heen gebracht, houdt zich met zulke futiliteiten als eer en deugd niet meer op. Door Maurras van de straat opgeraapt, door Maurras aan een intellectueele en maatschappelijke positie geholpen, heeft hij jaren lang geloerd op het oogenblik om zich ‘vrij’ te maken; om leider te worden naast, en als dat niet mogelijk was tegen Maurras. Méér nog dan Dimier motiveert hij zijn uittreden uit de Action française met het motief, dat men tegenwoordig nog al eens hoort: men wil daden. Men wil realiseeren, nu de theoretische grondslagen voor de beweging (door Maurras) definitief zijn vastgelegd. En om tot die daden te komen heeft Valois zich zelf opgeworpen als leider van een namaak beweging, zonder zedelijke en materieele kracht. Het waarachtig leiderschap van Maurras blijkt juist uit het feit dat hij niet overgaat tot daden, zoolang niet alle kansen op welslagen aanwezig zijn. Zijn groot en menschelijk verantwoordelijkheidsgevoel houdt hem er van terug de levens van duizende jonge mannen in de waagschaal te leggen zonder de uiterste noodzaak.

Voor Valois bestaan er maar twee mogelijkheden: òf hij moet óók wachten op het goede oogenblik (dat voor hèm nooit zal komen), òf hij maakt zich zelf belachelijk en zijn volgelingen ongelukkig door een ontijdige actie, welke op een fiasco moet uitloopen. Het ‘bezwaar’ van Valois tegen de leiding van Maurras, strekt dezen laatste dus alleen tot hooge eere.

Het merkwaardigste van beide hier aangekondigde geschriften is ten slotte dit, dat geen der schrijvers, hoezeer vervuld van afgunst, gekwetste ijdelheid en haat, het waagt de intellectueele superioriteit van den eens ook door hen aanbeden Meester aan te tasten. Er zijn hoogten die onbereikbaar zijn.

En daarom hebben zelfs zulke onzuivere, onedele boeken hun belang; zij toonen duidelijk aan dat het geestelijk monument, door Maurras opgericht, onaantastbaar is; verder zijn het waardevolle bijdragen tot de psychologie der afvalligen, die zich zelf bevuilen door hun oude liefde te bezoedelen.

J. GRESHOFF