Fransche letteren
De roman van Flammarion
Camille Flammarion: Stella. Vertaling van H.M. Leopold. - Zutphen, W.J. Thieme & Co. 1925.
‘God heeft de wereld alleen voor de Liefde geschapen’.
DE Fransche astronoom Charles Nordmann zegt in zijn, aan den vermaarden geleerde Camille Flammarion gewijd In Memoriam o.a.: ‘De beroemdheid van Flammarion is grooter dan die van onze eerste schrijvers, zooals bijv. van Anatole France; hij was in waarheid de popularisator bij uitnemendheid voor onzen tijd. Hij zag in, dat er naast de wiskundige en natuurkundige astronomie, welke de grondvesten vormen van de wetenschap der wereld, er nog een derde soort bestaat, welke wij de speculatieve sterrekunde zouden kunnen noemen, ontstaan uit de beide onderafdeelingen en zich somtijds daarboven verheffend in haar dichterlijke visie en grootsche denkbeelden. Van Flammarion ging in hooge mate een gloedvolle bezieling uit, en het betooverende zijner boeken wordt hierdoor grootendeels verklaard’.
Flammarion is in den zomer van 1925 op den hoogen leeftijd van 83 jaren ingeslapen, aan zijn weduwe Gabrielle Camille Flammarion de taak overlatend, zijn levensideaal: de wetenschap bemind te doen worden, verder te verwezenlijken.
Een zijner oudere werken, ‘Stella’, hetwelk reeds in het Engelsch, Spaansch, Italiaansch, Hongaarsch, Zweedsch en Tsjechisch vertaald was, verscheen nu ook in het Nederlandsch. In de Fransche uitgave leest men, dat deze ‘roman sidéral’ opgedragen wordt aan James Gordon Bennett, den directeur van de New-York Herald, volgens den schrijver een der zeldzame, vrije, onafhankelijke geesten, vriend van den vooruitgang en van de wetenschap.
Inderdaad, dit boek is wel in hooge mate geschikt om in versteende dogma's en bekrompen ideeën gevangen menschen uit hun evenwicht te brengen. Het is een wetenschappelijke roman, waarin Flammarion de wetenschap verheerlijkt en zijn levensbeschouwing ontvouwt; ook hier doet hij ons wederom inzien, dat wij ons temidden van een oceaan van Mysterie bevinden; dat de zichtbare wereld slechts een sluier, een stofgordijn vormt voor het onzienlijke Heelal en dat de werkelijkheid in het onzichtbare zetelt. Het leven is als een droom: de werkelijkheid die wij rondom ons meenen te zien, slechts leege schijn: de natuurkunde en de scheikunde bewijzen het.
Zooals gezegd, hebben wij hier met een roman te doen. Evenals Jules Verne, verstaat Flammarion op een uitnemende wijze de kunst, wetenschappelijke waarheden in een aantrekkelijk kleed gehuld ten tooneele te voeren. Indien men mij vraagt, of dit werk als roman aan de hoogste eischen voldoet, dan moet ik in ontkennenden zin antwoorden; men vindt er echter zulk een overvloed van diepe, wijsgeerige en religieuse gedachten in, dat de lezing mij opnieuw vele uren van hoog-geestelijk genot heeft geschonken. Als een vurig apostel der wetenschap, als een belijder van hooge geloofsidealen, koesterde Flammarion het verlangen, als romanticus van de wetenschap op te treden; wie ‘Stella’ leest, komt tot de overtuiging, dat hij inderdaad op een uitnemende wijze de kunst verstaat, het gebied van het onbekende binnen onzen gezichtskring te doen treden en de geesten op te voeden in de vereering der zuivere waarheid.
Op een geestige wijze wordt ons de geestelijke nietigheid van het meerendeel der menschen getoond; hoe beperkt hun geestelijke horizon is, en welk een moeite het kost, bij de groote massa de wetenschappelijke waarheden ingang te doen vinden. Daarenboven blijkt ook uit dit boek, hoezeer Flammarion op jeugdigen leeftijd reeds belang stelde in de z.g. occulte verschijnselen; problemen, die hij later in werken als ‘Les Forces inconnues’, ‘L'Inconnu et les Problèmes psychiques’, en bovenal in de drie deelen van ‘La mort et son Mystère’ en in ‘Les Maisons hantées’, uitvoeriger zou behandelen. Welk een verschil tusschen den anthropomorphistischen God van het meerendeel der aarde-bewoners, een schepping van het menschelijke voorstellingsvermogen, en de hooge, verheven idee, welke de studie van den hemel ons van den Eeuwig-Onkenbare geeft. De God, wiens bestaan de gedachte voelt, is een bovenzinnelijk wezen, even ver verheven boven ons bevattingsvermogen, als het oneindige verheven is boven het eindige. Welk een diep-religieus mensch was deze groote geleerde; met welk een vuur verkondigt hij zijn geloofsovertuigingen.
Toen Flammarion dit boek schreef, vierde het materialisme in wetenschappelijke kringen nog hoogtij; de moderne wetenschap had nog niet de stof achtervolgd tot op een gebied zoo bovenzinnelijk en aan het oog onttrokken, dat de Materie als tastbare en zichtbare substantie verdwijnt. Zijn geestesoog ziet het geloof aan de zichtbare materie verdwijnen; heden ten dage zal geen enkel ernstig wetenschappelijk mensch meer de Stof als uitgangspunt van zijn beschouwingen nemen, ook al zijn vele vertegenwoordigers der ‘positieve’ en ‘exacte’ wetenschappen blind voor alles, wat tot het psychische behoort. Wij weten thans dat het zichtbare Heelal is samengesteld uit onzichtbare en ontastbare atomen, die elkaar niet aanraken; dat het wezenlijke agens van het heelal de kracht is en niet de stof; dat slechts een zeer klein gedeelte der zonnestralen een gewaarwording op ons netvlies doen ontstaan.
De ziel is onzichtbaar, evenals de krachten, waardoor zij op het lichaam werkt. Zij is onsterfelijk, en Flammarion is van meening, dat ons Paradijs de Oneindigheid van het Heelal is; de werelden der Ruimte zijn de verblijfplaatsen der onsterfelijkheid. Het Heelal vormt een ontzaggelijke opklimming van de schepselen naar de absolute Grootheid; het is een grootsch organisme waarvan de zonnen en de werelden de stoffelijke moleculen en atomen zijn.
De astronomie beperkt zich voor hem niet tot de wiskundige meting van den stand der sterren; zij bestaat bovenal in het onderzoek naar de levensvoorwaarden op de oppervlakte der andere werelden. Hij ziet in alle oorden der oneindige ruimte tegenwoordige, voormalige of toekomstige verblijfplaatsen van levende en denkende wezens op alle trappen van intelligentie; deze nieuwe hemel der wetenschap vervangt den ouden hemel der theologie. De hemel is geenszins een tafereel van stilte en dood, hij is een maalstroom van zonnen zonder tal, die door de afgronden der oneindigheid stormen. Ge-
kleurde zonnen schitteren als edelgesteenten in het fluweel van den nacht. De nacht is de fakkel der wetenschap, de dag doet de onmetelijkheid der hemelen verdwijnen.
De sterrekundige, die in den hemel niets ziet dan massa's en afstanden, heeft geen vermoeden van de werkelijkheid; want de werkelijkheid is het universeele leven, dat van eeuwigheid tot eeuwigheid in de Ruimte schittert. Het leven is eeuwig en de werelden zijn tijdelijke verblijfplaatsen van dit leven zonder einde, welks verscheidenheid oneindig is gelijk de eeuwigheid zelf. Hij bestrijdt de gangbare opvatting, dat de wetenschappelijke man geen poëtisch gevoel bezit; verluidt het niet van Linnaeus, dat hij ‘de schaduw Gods langs het aangezicht der natuur zag trekken?’ In het hoofdstuk: ‘van Lourdes tot God’ behandelt Flammarion het alles-beheerschende Gods-probleem. De schrijver van ‘Dieu dans la Nature’ beschouwt de natuur als de openbaring der onzichtbare Macht; al het bestaande dient slechts als verheerlijking der onzienlijke natuur, welke haar eigen ondoorgrondelijke doeleinden nastreeft. Er dient nog een ander probleem onder de oogen gezien te worden; bestaat de menschelijke ziel? In ‘La Mort et son Mystère’ heeft Flammarion zich tot taak gesteld, te bewijzen, dat de menschelijke ziel zich kan openbaren op een wijze, welke geen verband houdt met chemische of mechanische reacties der hersenen.
Men denke nu niet, dat dit boek geen poëtische ontboezemingen bevat; de ‘dichter der sterrenwereld’ weet op een uitnemende wijze zijn dichterlijke visie der natuur weer te geven:
‘Zij hield van den maneschijn, dit zachte en maagdelijke licht, dat de aarde met den hemel schijnt te vereenigen en dat, terwijl het de atmosfeer met een soort van aetherisch waas doordringt, een zoo geheimzinnige bekoring over den slaap der natuur uitstort’.
Een dichter was deze groote geleerde, een fijne, dichterlijke geest.
Zou Flammarion, die het aardsche leven beschouwde als een onbegrijpelijke voorbereiding voor een onbekende bestemming, welke aan het graf begint, nu hij door de poorten van den Dood geschreden is, thans de Eeuwige Waarheid deelachtig zijn geworden, welke zijn onderzoekende geest op aarde zoowel in de zichtbare als in de onzichtbare wereld zocht te ontdekken?
F.S. BOSMAN