[p. 22]

B. de Ligt
Nieuwe wegen in de wijsbegeerte

Our time is the age when the different souls of the world meet in discussions. Yu-Lan Fung.
La vie spirituelle de l'orient et de l'occident parait de plus en plus une. Il se prépare aujourd'hui une conscience mondiale, condition essentielle pour une société nouvelle. A ce point de vue surtout l'évolution de la mentalité française est typique. Il y est née une nouvelle forme de penser vraiment universel: la philosophie comparée.
?
The spiritual life of orient and occident appears more and more essentially the same. A new worldconsciousness, a principal condition of a new society, is being prepared. In this connection the evolution of the french mentality is characteristic. There is now being born a new form of thought which is essentially universal: the comparative philosophy.
?
Die wesentliche Einheit von Orient und Okzident zeigt sich immer deutlicher. Es bereitet sich ein Weltbewusstsein vor, das die unentbehrliche Vorbedingung einer neuen Gesellschaft ist. In dieser Hinsicht ist namentlich die Entwicklung des französischen Bewusstseins kennzeichnend. Es entsteht dort eine neue Form von wirklich universellem Denken: die vergleichende Philosophie.

Er zijn publieke meeningen, die niet anders dan onredelijke vooroordeelen blijken. Zij danken hun ontstaan vaak aan de uitspraak van een of ander ‘groot man’. Hoe scherper de vorm, waarin hij zijn opvatting tezamenvatte, hoe feller de zeggingskracht, waarmee hij haar wierp in de wereld, des te gretiger de wijze, waarop zij door een geloovige menigte in allerlei rangen, klassen en standen als onomstootelijke waarheid wordt aanvaard. Tot op het oogenblik, dat de onhoudbaarheid der stelling zelfs in het oog springt van den kleinen burger. Nog altijd gaat de spreuk mechanisch van mond tot mond. Maar ze wordt niet langer gedragen door een vertrouwen wekkende overtuiging. Al meerderen citeeren nog slechts ironisch de eens als belichaming van hoogste waarheid gehuldigde phrase. En tenslotte wordt ze niet meer aangehaald, tenzij als uitgangspunt voor een haar wezenlijk vernietigend betoog.

Zóó de bekende uitspraak van den engelschen imperialistischen dichter Rudyard Kipling: ‘East ist East and West is West, and never the twain shall meet’. Nòg wordt dit woord herhaald, ofschoon al minder menschen er werkelijk in gelooven. De teekenen der tijden spreken te duidelijk andere taal: Oost en West worden één. Ironisch genoeg, is Kipling's formule al dadelijk door de geschiedenis van het moderne imperialisme, in het bizonder door die van het Britsche Imperium weerlegd! Sedert het einde der negentiende eeuw kwam in het oosten Japan als wereldmacht onwederstaanbaar op: het ‘verwesterde’ zich in enkele tientallen jaren, tot verbazing der wereld. Reeds in den aanvang der twintigste eeuw waren Engeland en Japan - bondgenooten. En in den wereldoorlog streden Japan en China naast Engeland, Frankrijk, Rusland, de Vereenigde Staten van Noord-Amerika, tegen datzelfde Duitschland, dat de vier eerstgenoemden zooeven in den Volkenbond begroetten - den Volkenbond, waarin men ook een plaatsje voor de V.S. en voor de R.S.F.S.R. openhoudt.

Oost en West worden niet slechts een in imperialistisch opzicht. Mèt kapitalisme dringt overal ook socialisme, communisme, syndicalisme, het beginsel van coöperatie en zelforganisatie van de massa binnen. De oeconomische voorwaarden van het gansche menschelijke leven komen overal steeds meer met elkander overeen. En naarmate dit proces om zich heen grijpt, treedt de wezenlijke solidariteit van het menschelijk geslacht, voor de meesten tot nog toe verborgen, alom onmiskenbaar aan den dag. Er blijven zonder twijfel duidelijk verschillen. Doch zelfs deze doen, in hun veelzijdige onderscheid, steeds treffender den wezenlijken samenhang bespeuren. Thans voor het eerst begint de groote massa der meest verschillende volken over zichzelf te denken in werkelijk verband met alle andere, en praktisch rekening te houden met de eenheid van het menschelijk geslacht.

Inderdaad hebben oosterlingen en westerlingen al dadelijk dit gemeen, dat beiden - menschen zijn. De eenheid van hun biologischen grondslag - het betrekkelijk onsterfelijk

[p. 23]

menschelijk kiemplasma8 - onthult zich reeds op de hoogste toppen van alle groote culturen. Het is een gemeenplaats geworden te zeggen, dat Oost en West elkander niet slechts politiek-oeconomisch, maar ook geestelijk beginnen te doordringen.

Nimmer trouwens is de afscheiding tusschen Oost en West absoluut geweest. Danken de europeanen - ondankbare kinderen - in beginsel niet vrijwel alles aan Azië, die Magna Mater?9 Sedert den opbloei van Griekenland stroomde westersche cultuurmacht meermalen ver naar het oosten, oostersche cultuurmacht telkens weder naar het westen uit. Wat wij op dit oogenblik beleven is slechts een verheviging, versnelling, verbreeding en verdieping van een proces, dat in vroeger tijden reeds plaats vond, en duidelijk zijn sporen achterliet10.

Den laatsten tijd troffen mij hiervan verschillende symptomen:

(Ethisch). Dit jaar zond Biroekoff, de welbekende vriend en levensbeschrijver van Tolstoi, een boekje documenten in de wereld, waaruit men Tolstoi's verhouding tot de godsdiensten van het oosten nader kennen leert11. Meer dan ooit blijkt deze hier een machtige middelaar tusschen Oost en West. Was hij niet in zekere opzichten de voorlooper van Gandhi en Tagore, wier menschelijke stemmen diep in het hart van Europa en Amerika dringen? Verwijder Gandhi, Tagore en Tolstoi uit het moderne geestesleven, en de wereld wordt armer. Verwijder Azië uit het gemoed van den russischen boetprediker, en het ‘geweten van Europa’ spreekt niet meer. Thans, nu de wijsheid der oude chineezen over vrijwel heel de aarde gekend, de zedeleer der groote indiërs overal steeds meer geëerbiedigd wordt, nu uit Egypte en Perzië treffende boodschappen naar Europa klinken12, vindt Biroekoff gelegenheid, bij westerlingen nieuwe belangstelling te wekken voor het waarachtig menschelijke, zooals dit door het bewustzijn van aziaten heeft gesproken, en in het bizonder Tolstoi inspireerde.

(Aesthetisch). Dit jaar verscheen te Londen wellicht het beste boek, dat ooit over dien edelsten renaissancekunstenaar, Sandro Botticelli, werd geschreven. Het is het werk van een japanner. Geen wonder, dat we het, de laatste lente, voor het eerst in een boekhandel te Florence vonden.13 Yukio Yashiro bracht, om zich volkomen aan zijn arbeid te kunnen wijden, vier jaren van zijn leven in deze bakermat van modern europeesch bewustzijn door. Botticelli's werk werd door den oosterling in meer dan tweehonderd reproducties met fijn gevoel zorgvuldig weergegeven.

Yukio Yashiro's inleiding tot de scheppingen van den europeeschen schilder is één gesprek van hart tot hart. De schrijver wil de kunst uit den verstandelijken greep der geleerden bevrijden en terugschenken aan de liefde en bewondering der menschen. Kunst is iets universeels, dat tot blanken en gelen gelijkelijk spreekt. Niemand ontkent het groote onderscheid tusschen de oostersche en de westersche beschaving. Maar overal vindt men dezelfde menschelijke ziel, die voor schoonheid ontvankelijk is. De afstand tusschen oostersche en westersche kunst is lang niet zoo groot, als rationalistische deskundigen u zouden willen doen gelooven. Ze verdwijnt zelfs geheel, als gij de uitingen van beide met oplettend oog en gevoelig hart nadert. Welk een eenvoudig en onmetelijk wonder: een oosterling weet in een westersche taal het allerzuiverst de geestelijke atmospheer van een florentijnschen renaissanceschilder uit te drukken! De insecten, welke Botticelli schilderde, doen hem denken aan die van Utamaro: beide kunstenaars hebben hetzelfde innige aanvoelingsvermogen voor het mystieke leven der natuur. Yukio Yashiro geeft onderdeden van het werk van Botticelli in vergrooten vorm weer. Zeldzaam schoons treedt hierdoor aan den dag. Een pauw uit

[p. 24]

een der schilderingen van den edelen florentijn doet, afzonderlijk wedergegeven, aan een chineesch meesterwerk uit den tijd der Sang-dynastie denken...

Tusschen Japan, China en Europa is, ondanks alle onderscheiden, diepe zielsverwantschap. Er leeft een fijne beschaving in het oosten, waarvan wij, westerlingen, eindelijk willen gaan leeren.14 Lang reeds vroeger trouwens waakte, onder aesthetisch zuivervoelenden in Europa, groote liefde voor oostersche kunstvoortbrengselen op. Fenellosa maakte de japanners van het wonder hunner eigen kunst bewust! En wie verkiest thans niet boven Mahler's joodschgermaansche muziek den vèr-oosterschen tekst van ‘Das Lied von der Erde’?

Volken en rassen gaan elkaar geestelijk doordringen. In Frankrijk veredelde Debussy de muziek door te putten uit exotische bronnen. Het rythme der negers verjongt op dit oogenblik de europeesche toonkunst. De moderne dans bewijst, hoezeer het instinctieve leven van blanken en zwarten wezenlijk hetzelfde is.15 En het verfijnde bewustzijn van de kunstenaars wordt door den onbewusten stijl van afrikaansche godenbeelden dieper getroffen dan door de classiek-europeesche schoonheid der Venus van Milo.16

(Philosophisch). Wat Yukio Yashiro in de engelsch sprekende wereld doet voor westersche kunst, deed in de hollandsch sprekende Henri Borel voor oostersche wijsheid: hij bracht haar uit de wereld der geleerden in die der menschen. Wij danken het ook aan hem, dat onze oogen voor de geesteswonderen van China zijn opengegaan.

De menschelijke geest is één. Het treft u zeer bizonder bij het doorlezen van Yu-Lan Fung's vergelijkende studie over levensidealen.17 Doctor in de wijsbegeerte aan de amerikaansche Columbia-universiteit, evenzeer thuis in Plato, Aristoteles, Cartesius, Hegel, Schopenhauer, Nietzsche als in het geestesleven van zijn landgenooten, bereidt ook deze oosterling op even diepzinnige als eenvoudige wijze het nieuwe, algemeen-menschelijke gevoelen en denken voor. Hegel, hoewel zijn individueele rede te zeer met de absolute rede vereenzelvigend, heeft - volgens Yu-Lan Fung - de onhoudbare tegenstelling tusschen individualisme en mysticisme, anti-intellectualisme en intellectualisme principieel opgeheven, geheel in den geest van - Suen-tse: wetenschap, religie, intuïtie en rede komen elk eerst ten volle tot hun recht, als alle elkander in onderling verband vrij laten gelden. ‘Of de natuur doelstellend is of niet, de mensch stelt zich zéér zeker doeleinden. In zijn redelijk leven dient wijsbegeerte den mensch om het hoogste goed te bepalen, en wetenschap en kunst om dit te verwerkelijken....de belichaming van zijn wijsbegeerte is zijn geschiedenis.’ (p. 250) Een spreuk evenzeer in den geest van Hegel en van Marx, als in dien van Tolstoi en Domela Nieuwenhuis.

De menschelijke geest is één. Nog duidelijker wellicht blijkt dit uit het werk, waaraan het volgende opstel voornamelijk zal worden gewijd. Paul Masson-Oursel, wien wij reeds een belangrijke schets van de geschiedenis der indische wijsbegeerte danken18, verrijkte in 1925 het menschelijk bewustzijn door een geniaal opgezette, vergelijkende philosophie.19

Dit boek, betrekkelijk bescheiden van omvang, verrassend veelzijdig van inhoud, heeft trouwens nog in andere opzichten symptomatische beteekenis: in beginsel is het met ‘het geborneerde Frankrijk’ voorbij. Wie eenigszins op de hoogte is van de nieuwere fransche literatuur, weet, hoe men zich daar thans voor Engeland, Amerika, Rusland, Spanje Scandinavië, Azië, voor Oostenrijk en Duitschland zelfs, geestelijk openstelt. Zoo min men in politiek-oeconomisch opzicht nog zichzelf genoeg kàn wezen, wil men dit cultureel.

[p. 25]

Thomas Mann, onlangs te Parijs, toonde zich verwonderd over de zuiverheid, waarmede Edmond Jaloux ‘het geheimzinnig leven van de duitsche ziel’ wist aan te voelen. ‘Zeer zeker - antwoordde deze20 - heeft de oorlog, die een beroep deed op de diepste en meest verborgen krachten van den mensch, een geheimzinnige wereld van gedachten en gevoelens doen geboren worden....De meest uiteenloopende bewustzijnsbewegingen hebben aan velen onzer het bestaan onthuld van verlangens, welke de fransche geest vroeger niet kende, van vraagstukken, welke hij zich in normale tijden niet stelde.’ En zooeven verklaarde François Mauriac in een ‘Verdediging van den franschen Roman’, dat - en waarom - deze laatste thans niet meer den weg van De Balzac, maar dien van Dostojewski behoorde te volgen.21 Zelfs de meest behoudende schrijvers kunnen bij het bespreken van de verhoudingen der moderne volken niet langer het vroeger weinig gebruikte ‘interdépendance’ vermijden - een uitdrukking van onderlinge afhankelijkheid, waarmede men, naar ik meen, in de engelsche politiek-oeconomische literatuur begonnen is, en waarop de daadwerkelijke oorlogsbestrijders zich reeds sinds eenige jaren beroepen.22 Als in Rusland en Duitschland, spreekt men thans ook in Frankrijk van het euraziatisch Vasteland: één groot cultuurgebied, van den Atlantischen tot den Stillen Oceaan. Europa en Azië groeien tot Europazië, tot Eurazië samen! ‘De geschiedenis, het denken der belangrijkste culturen werd nog kort geleden òf miskend òf niet gekend, zelfs door de dragers van die culturen. Méér dan een tijdvak besefte men intuïtief, dat, ondanks de verscheidenheid der rassen, de menschheid één is, zonder dat men echter in staat was, dit objectief te bewijzen. Nu echter voor het eerst begrijpt de meerderheid der volken zichzelf in afhankelijkheid van heel het aardeleven.’23

(Geschiedwetenschappelijk). Oost en West worden één. Slaat men het eerste deel van Moritz Hartmann's wereldhistorie op, dan leest men al op de derde bladzijde Rosthorn's erkentenis, dat in de moderne geschiedwetenschap hetzelfde criterium geldt voor de wijsheid eener regeering als in de oudchineesche historiebeschrijving, en dat deze laatste terecht niet het technisch karakter van het politiek-oeconomisch stelsel, maar de zedelijke grondslagen der samenleving en het karakter der menschen, die de geschiedenis vormen, het voornaamste acht.24 De mensch staat dan ook in het middelpunt van het beknopt overzicht der chineesche geschiedenis, dat vorig jaar te Batavia verscheen.25 Kwee Kek Beng heeft getracht - en het is hem gelukt - ‘de beschavingsgeschiedenis zooveel mogelijk op den voorgrond te stellen’. Hoewel hij de beteekenis van het westen voor het oosten toegeeft, is hij zich tevens helder bewust, dat het oosten hooge menschelijke waarden heeft gehandhaafd, welke het niet roekeloos opgeven kan, om het westen maar karakterloos te gaan ‘naäpen’. China zal een leidende plaats innemen in de toekomstige geschiedenis der volken, en draagt daarvoor groote verantwoordelijkheid. Opvattingen door Bertrand Russell b.v. gedeeld.26 Hoezeer evenwel zich bewust van een eigen taak in het wereldgebeuren, niets is den modernen chineezen verder, dan enghartig exclusivisme. Met edelen trots wijst Kwee Kek Beng erop, dat in China communisme en anarchisme brandende vraagstukken zijn geworden; dat de problemen van zielkunde en wijsbegeerte er weerklank vinden, en Dante, Dostojewski, Ibsen, Eucken, Dewey voor de lezers van de chineesche tijdschriften geen onbekenden meer zijn. Men geeft thans in China Dickens en Tolstoi uit, verzoekt Einstein lezingen te komen houden, bestudeert Fichte, Hegel, Vaihinger met dezelfde liefde als Kong-tse of Lao-tse, bewondert Montesquieu, Rousseau, Jaurès. Wells heeft in zijn schets eener wereldgeschiedenis terecht de dappere poging gewaagd,

[p. 26]

China als faktor der menschelijke ontwikkeling recht te doen wedervaren, en nog onlangs openlijk verklaard, dat het Engelsche Wereldrijk vóór het jaar 2000 uiteengevallen zal zijn: Japan en China zullen de leiding hebben bij het groote werk, Azië zijn principiëel gelijkwaardige plaats te doen innemen in een werkelijken wereldbond der volken.27 Menschheid en menschelijkheid worden, voor Oost en West beide, al meer hetzelfde, groote, historische motief.

(Sociologisch). Oost en West worden één. De moderne confucianist Dr. Chen Huan-Chang herinnert de engelsch sprekende wereld eraan, dat volgens de chineesche traditie ethica en oeconomie met elkaar behooren te harmonieeren, en het oeconomische wezenlijk aan het ethische behoort ondergeschikt te zijn.28 ‘Deugd is de wortel, en voordeel slechts het voortbrengsel’ - zei Kong-tse -. Geheel in den geest van John Ruskin, die opkwam tegen de stelling, dat de mensch een dier zou wezen, dat ruilt; van Proudhon, die de menschelijke waardigheid in het middelpunt der oeconomische aandacht stelde. Niemand - verklaart de amerikaansche professor Henry R. Seager - kan het werk van Chen Huan-Chang lezen, zonder overtuigd te worden, dat het confucianisme een grootsch oeconomisch, zedelijk en religieus stelsel is, en dat de uiteenzettingen van den oosterschen schrijver meermalen een bizondere waarde voor westersche lezers in zich dragen.29 -

Genoeg ter bevestiging van den inzet van Masson-Oursel's inleiding: het verlangen om zijn kennis uit te breiden en te preciseeren, door zich op de hoogte te stellen van andere gedachten dan die van zijn eigen cultuur, leeft tegenwoordig weder krachtig op. Het spreekt - vervolgt hij - vanzelf, dat men telkens ertoe overging, elders bevrediging te zoeken voor behoeften, die in eigen omgeving niet werden voldaan: Griekenlands geest ging eens uit naar Egypte, Voorazië, Indië; China stelde zich voor het boeddhisme open; het oorspronkelijk christendom is een samenvatting van moraal en religie uit onderscheiden culturen; Philo, de gnostieken en de kabbalisten overschreden de grenzen der nationale tradities; Voltaire sympathiseerde met China; de romantici voelden zich slechts in het exotische thuis...

Echter - tot nog toe geschiedde dit alles haast instinctief, bijna willekeurig, meest te hartstochtelijk en te overhaast, vaak in den blinde, zonder de, om zoo te zeggen, zakelijke onbevooroordeeldheid der wetenschap. Men misvormde het gezochte naar hetgeen men wenschte. Nimmer haast beschikte men over genoegzaam betrouwbare, objectieve gegevens. Telkens weer moest men zich tevreden stellen met gebrekkige, zoo al niet onjuiste vertalingen, phantastische mededeelingen e.d.

Zocht en zoekt men zoo elkanders geestesleven terecht? Is het denken en voelen der volken, ondanks nog zoo veel onderscheid, werkelijk één? Moet men inderdaad een dieper verband tusschen de verschillende groote cultuurbewegingen van Azië en Europa erkennen? Welke zijn de overeenkomsten? Wat de verschillen? In hoeverre zouden zij elkander aanvullen en verrijken kunnen?

Ziedaar de vragen, welke Masson-Oursel zich stelt. En, om die inderdaad te kunnen beantwoorden, zoekt hij vóór alles naar dit eerste, nuchter vereischte:

een betrouwbare methode.

8Professor Georg Fr. Nicolai, Die Biologie des Krieges 1919 S. 516.
9Armin T. Wegner, Die Botschaft an Asien, in: Die Verbrechen der Stunde - die Verbrechen der Ewigkeit 1922.
10De westersche godsdiensten vertoonen sprekende oostersche trekken. Westersche trekken vindt men in het gelaat van menig godsbeeld ver in het oosten terug.
11Paul Birukoff, Tolstoi und der Orient, Briefe und sonstige Zeugnisse über Tolstois Beziehungen zu den orientalischen Religionen 1926, Rotapfelverlag, Zürich-Leipzig.
12‘Messages d'Orient’. 17 rue Fouad 1er, Alexandrie: Le Cahier Muselman et Arabe, Le Cahier Persan 1926.
13Yukio Yashiro, Sandro Botticelli I, II, III Medici Society, London-Boston 1925.
14Vgl. vooral Léon Werth, Cochinchine 1926, zie ook Richard Krelinger, L'Evolution religieuse de l'Humanité, Paris 1926 p. 10.
15Darius Milhaud schrijft naar aanleiding van het zingen eener negerin in een new/yorksche volksdancing, welke hij, om haar, telkens weer ging bezoeken: ‘Slechts bij de zwarten zijn we werkelijk aan de bron van deze muziek, die ons treurig maakt en aangrijpt tot in het diepst van ons wezen.’ ‘Der Querschnitt’ Oktober 1926 S. 744.
16Vgl. Francis Carco, De Montmartre au Quartier Latin, ‘La Revue de Paris’ 15 Aug. 1926 p. 155-156.
17Yu-Lan Fung, Ph. D., A comparative Study of Life Ideals, the way of decrease and increase, with interpretations and illustrations from the philosophies of the East and the West, Shanghai 1925.
18Paul Masson-Oursel, Esquisse d'une Histoire de la Philosophie indienne, Paris 1923.
19Paul Masson-Oursel, La Philosophie Comparée, Paris 1925.
20E. Jaloux, La Possibilité de Rapprochement franco-allemand d'après Thomas Mann, in ‘La Tribune de Genève,’ 18 Juni 1926.
21François Mauriac à l'Athénée, ‘Journal de Genève,’ 15 October 1926.
22‘La grande leçon de la guerre, n'est-ce pas l'interdépendance des hommes, ou, plus exactement, l'interdépendance des hommes constituant le même groupement continental?’ ‘Le Temps’, 4 September 1926, Questions Extérieures: France et Allemagne.
23Masson-Oursel, La Philosophie Comparée, p. 23.
24Arthur Rosthorn, Geschichte China's, Stuttgart-Gotha 1923, S. 3.
25Kwee Kek Beng, Beknopt Overzicht der chineesche Geschiedenis, Batavia 1925.
26Bertrand Russell, The Problem of China, London 1922.
27Geïnterviewd door T. Korda voor de European Press en de ‘N. Rott. Courant’ van 21 Sept. 1926.
28Chen Huan-Chang, Ph. D., The economic Principles of Confucius and his School, N. York 1911 II p. 718; vgl Henri Borel, De Geest van China blz. 50, 49, B. de Ligt, Kerk, Cultuur en Samenleving, Arnhem 1925, blz. 162-176.
29Chen Huan-Chang I p. IX.