H. Roland Holst
Trotsky's laatste geschriften
(Slot)

Van deze waarheid kan men overtuigd zijn, zonder zich de zwakheden van Trotsky's geschrift te verhelen of te pogen ze te bemantelen. Als een zoodanige zwakheid beschouwen wij de poging om het dreigend verval van het engelsche kapitalisme voor te stellen als noodlottig onafwendbaar. Trotsky gebruikt de historisch-materialistische methode op voortreffelijke wijze; hij slaagt er in, door middel van die methode den weg te vinden in uiterst ingewikkelde maatschappelijke verschijnselen, maar zijn geloof, dat het marxisme het mogelijk maakt de maatschappelijke ontwikkeling, zij het in groote lijnen, met onfeilbare zekerheid te voorzien, verleidt hem o.i. tot een al te schematische voorstelling. Tegenover zijn meening van het ekonomische noodlot dat Groot-Britanje wacht, kunnen wij o.a. de uitspraak stellen van R.W. Postgate in diens pas verschenen werkje ‘A short History of the British Workers.’ Postgate meent dat in Engeland van deze drie dingen één zal gebeuren. Mogelijk zal de klassenstrijd feller en feller worden, doordat de engelsche arbeiders zullen weigeren zich te laten neerdrukken tot op het peil van koelies. Of, misschien, zal de engelsche bourgeoisie door middel eener technische omwenteling, die reeds begonnen is, nogmaals aan het haar dreigend verderf ontsnappen en

[p. 56]

is een nieuw tijdperk van industrieelen voorspoed reeds in aantocht. Of, eindelijk, zullen misschien de groote engelsche financiers steeds meer kapitaal aanleggen in overzeesche waarden en zal Groot-Britanje een parasiet worden onder de landen, met een langzaam afnemende bevolking, die in haar geheel, rechtstreeks of zijdelings, van de uitbuiting der gekleurde rassen afhankelijk is.30

De hypothese door Postgate genoemd, die van een nieuw bloeitijdperk op den grondslag eener vernieuwde techniek, waartoe de elektrische en chemische ontdekkingen van den laatsten tijd den stoot hebben gegeven, vinden wij bijna in dezelfde bewoordingen gesteld door den engelschen publicist W. Newbold in een brief aan ‘The Plebs’ van Sept. '26. Newbold die, evenals Postgate zelf, ook op den grondslag van het historische materialisme staat, beschouwt alle pogingen tot revolutionairen strijd in Engeland voor de eerste 10 à 20 jaar, als voorbarig. Niet het verval, maar de bloei van het engelsche kapitalisme - zij het een kortstondige bloei - ziet hij op dit oogenblik als onvermijdelijk, met deze onvermijdelijkheid wil hij dat de arbeiders rekening houden. Het blijkt dus, dat het schema van Trotsky volstrekt niet door alle engelsche marxisten wordt aanvaard. De maatschappelijke ontwikkeling heeft in Engeland - en elders - reeds zoovele verrassingen gebracht, dat het ons onvoorzichtig toeschijnt om, zooals Trotsky dat doet, in de toekomst slechts een enkele mogelijkheid te willen zien.

Een tweede punt waarop de positie van Trotsky ons aanvechtbaar voorkomt, is zijn veroordeeling van het godsdienstig element in het engelsche socialisme als louter uitvloeisel van konservatisme, domheid en slaafschheid. Dit oordeel bewijst misschien sterker dan iets anders in Trotsky's geschrift, dat zeer essentieele elementen in het engelsche volksbewustzijn voor hem een gesloten boek moeten blijven, omdat hij aan dat bewustzijn den russischen maatstaf aanlegt. In Rusland was de godsdienst, althans de voornaamste vorm daarvan: de grieksch-orthodoxe kerk, - de helper en bondgenoot van het schandelijk absolutisme, de doodsvijand van alle vrijheid, alle wetenschap, elke worsteling tegen de onderdrukking. Wat de sekten aangaat, die buiten de staatskerk de zuiverder tradities van het Christendom bewaarden, zoo konden zij niet anders dan de absolute lijdelijkheid verheerlijken. Immers zij waren tot den strijd volkomen machteloos. In Engeland zijn de verhoudingen anders en talloos zijn de revolutionaire strijders geweest die sedert de opkomst van het moderne proletariaat en de moderne arbeidersbeweging door hun geloof bezield werden tot den strijd voor meer gerechtigheid en grooter vrijheid. De Chartisten-beweging telde een aantal predikanten, die in een taal, waarbij vergeleken de meest hartstochtelijke uitlatingen van Trotsky tegen het engelsche kapitalisme tam en mat lijken, de volksmassa's tot strijd met alle middelen opriepen tegen het gruwelijke lot wat in de jaren '30 en '40 der vorige eeuw hun deel was (ook toen geloofden velen, o.a. Fr. Engels, dat de ‘ondergang’ van het Engelsche kapitalisme nabij was). De groote, onbuigzame, hoekige en tevens zoo teedere en zachte figuur van Keir Hardie bewijst hoe, ook in een tijd die nog kort achter ons ligt, sommigen van de beste socialistische voorgangers - van hen die in waarheid het socialisme onder de engelsche massa's gedragen en in die massa's geplant hebben - hun bezieling, meer dan uit wat anders, putten uit het Evangelie. En wanneer gedurende de Algemeene Staking van 1-10 Mei laatstleden op sommige plaatsen de stakers in de kerk vergaderden en hun samenkomsten met gebed werden geopend, dan deed dit geen afbreuk aan hun strijdbaarheid. Integendeel: onmiddellijk nadat het gebed was verstomd, werd uit volle borst de ‘Roode Vaan’ of een ander revolutionair lied aangeheven en werden alle maatregelen als posten, propaganda, enz. genomen om de

[p. 57]

staking zoo doeltreffend mogelijk te maken. Christendom en klasse-solidariteit, klasse-aktiviteit, strijd voor socialistische idealen, zij sluiten elkaar in Engeland niet uit, integendeel doordringen zij elkaar vaak. Deze wederzijdsche doordringing ligt misschien ten grond aan vele eigenaardigheden en aan sommige zwakheden van de engelsche beweging. Wellicht is echter daaraan ook veel van datgene te danken, wat ons in die beweging sympathiek en bewonderenswaardig voorkomt, in de eerste plaats de groote menschelijkheid, die het engelsche socialisme kenmerkt en de verdraagzaamheid die, in tegenstelling tot wat elders het geval is, daarin meer regel dan uitzondering is. Alles, wat in de engelsche arbeidersbeweging uit het Christendom (en uit de demokratie) afstamt, eenvoudig als ‘achterlijk’ te verwerpen - dat lijkt ons niet de beste manier om tot het begrip van het specifiek-waardevolle in die beweging door te dringen.

Over het laatst-verschenen werkje van Trotsky ‘Towards Socialism or Capitalism’ kunnen wij hier slechts enkele opmerkingen maken. Het bevat een beschouwing over de ontwikkeling van het bedrijfsleven in Sovjet-Rusland sedert de revolutie. Zoo briljant, fel en hartstochtelijk Trotsky's boek over Engeland is, zoo sober, zakelijk en bijna saai van toon zijn deze ekonomische studies, waarin de schrijver zoo objektief mogelijk den gang van zaken in het bedrijfsleven in Rusland ontleedt.

Voor socialisten en communisten bevat dit werkje veel waardevol materiaal; Trotsky is volstrekt niet blind voor de gevaren der ontwikkeling in Rusland; hij toont duidelijk aan, dat de sociale vorm dier ontwikkeling tweeslachtig is, gegrond ‘zoowel op de samenwerking als op de worsteling tusschen kapitalistische en socialistische methoden, vormen en doeleinden’. Maar telkens opnieuw getuigt hij van zijn groot vertrouwen, dat de socialistische methoden en doeleinden het op de kapitalistische zullen winnen, en de feiten en cijfers die hij meedeelt, spreken allen een hoopvolle taal. En telkens als Trotsky bewijzen geeft voor het snelle herstel van de Russische industrie, het verkeer, de handelsbeweging enz. in de jaren na den burgeroorlog, vergeet hij niet er op te wijzen dat dit herstel-tempo in een zoozeer verarmd en uitgeput land enkel mogelijk was (en zonder noemenswaardige hulp van buiten!) ‘doordat de Russische revolutie de sociaal-parasiteerende klassen vernietigd had.’ Dank zij de vernietiging van het groot grondbezit en het burgerlijk bezit, dank zij de nationalisatie der voornaamste produktie-middelen is Sovjet-Rusland boven den ekonomischen chaos kunnen uitkomen en is het tot een faktor, een kracht geworden die het ekonomische wereld-stelsel steeds meer doordringt.

In zijn konklusies is Trotsky ditmaal zéér voorzichtig. Hij poogt geenszins te bewijzen, dat Rusland ‘onfeilbaar’ op weg is naar het socialisme, hij stelt zich tevreden met deze bewering: ‘onze vijanden kunnen onmogelijk bewijzen, dat herstel van het kapitalisme onvermijdelijk is.’ Ons lijkt deze terughouding uitermate verstandig; immers, de wedloop, zooals Lenin haar noemde, die met de invoering van de N.E.P. in Rusland tusschen kapitalisme en socialisme inzette, is nog lang niet beslist.

Op twee plaatsen van zijn boekje zegt Trotsky, in bijna dezelfde woorden, dat de ekonomische meerwaardigheid der burgerlijke staten in het feit bestaat, dat het kapitalisme tot dusver goedkooper dan het socialisme en waren van betere hoedanigheid voortbrengt. De maatstaf van het welslagen van een regiem ligt dus voor hem uitsluitend in de produktiviteit der produktie. In deze bewering treft ons de onvermijdelijke begrensdheid der zuiver-marxistische ideologie, die de produktiviteit tot eenigen maatstaf maakt van de maatschappelijke ontwikkeling. Ons echter komt het voor, dat óók een socialisme mogelijk is, dat de voorwaarden, waaronder geproduceerd wordt, het karakter van den arbeid en de mate van voldoening, die hij aan de producenten schenkt, in dien maatstaf zou opnemen. Ja het schijnt ons zelfs toe, dat dit socialisme voor sommige volken beter passen zou, dan het russische. En wij vragen ons af, of niet misschien Engeland het land zal zijn, waar dit socialisme, dat minder uitsluitend met de productie en meer met den mensch rekent, na de overwinning der arbeidersklasse zal ontstaan.

30Nog een vierde perspektief, - n.l. dat van een ‘Derde Britsche Wereldrijk’ vindt men geschetst in het onlangs verschenen werk van Alfred Zimmern, dat dezen titel draagt en in een opstel van den bekenden engelschen groot-industriëel Sire Alfred Mond. Deze laatste wil de industriëele ontwikkeling der Dominions bevorderen door middel van engelsch kapitaal, zoodat Engeland als finantiëel centrum van een britsch imperium fungeeren zou. Zie hierover het opstel van Dr. J. Romein in de Groene Amsterdammer van 18 December.