Voorwaardelijk optimisme
Nu de redactie van ‘Libertinage’ me heeft gevraagd regelmatig over politieke en maatschappelijke kwesties te schrijven in een tijdschrift dat in overwegende mate toch een centrum wil zijn voor de mensen die literatuur, kunst, artistieke, moralistische, culturele en philosophische problemen het belangwekkendst vinden, wil ik, in 't kort, even zeggen waarom bijdragen zoals ik ze hoop te leveren, recht hebben op een plaats in dit tijdschrift. En in welke geest ze geschreven moeten zijn om dit recht te verwerven.
Ik zal U niet vervelen met beschouwingen over de belangrijkheid van het maatschappelijke en het politieke voor de cultuur en voor de kunst. En het betoog, dat juist in ònze tijd die belangrijkheid zo overweldigend groot is geworden etc., etc., zal ik ongeschreven laten. U kunt dat trouwens elders veel mooier, indrukwekkender en uitvoeriger lezen. Marxisten, existentialisten, om over personalisten, thomisten en anderen maar te zwijgen, hebben het U allemaal al verteld. En ik kan me indenken, dat het niet de minste indruk op U maakt.
Immers het tegendeel is ook heel mooi, heel indrukwekkend en heel uitvoerig bewezen. Op een manier, die voor sommigen overtuigend is, en die bij anderen alleen maar een gevoel van wrevel achterlaat.
De stelling, dat de kunstenaar ‘zijn tijd zo innig mogelijk moet omhelzen’ (Sartre), is precies zo overtuigend voor bepaalde personen als voor anderen de stelling, dat al het tijdelijke, en in toenemende mate al het maatschappelijke en politieke, vergif is voor de kunst en voor het essentiële van de ‘cultuur’. En als U trek hebt om met eeuwen en zelfs met eeuwigheden te werken (of U te verbeelden dat U dit doet) en te geloven dat b.v. Uw verzen, of die van Uw vriend, of die van de ‘klassieken’, de eeuwen zullen trotseren of getrotseerd hebben, wat betekent dan een politiek conflict, of een maatschappijvorm, of zelfs een cultuur voor U?
Het is echter mogelijk, dat men in 't geheel niet geïmponeerd is door de firma ‘Eeuwigheid, Klassieken en Co.’ en meent bespeurd te hebben, dat het papier, dat zij op de markt brengt, zo het al gehonoreerd wordt, op z'n hoogst in gewone tijdbiljetjes wordt uitbetaald en dat het dus toch zeer de moeite, waard is enige notitie te nemen van het tijdelijke, het maatschappelijke en het politieke.
Doch hoe men hier ook over denkt: men kan òf op het standpunt staan dat het maatschappelijk-politieke minderwaardig is en dat men er de neus voor op moet trekken en het de rug moet toekeren, òf dat het uiterst belangrijk en belangwekkend is en dat men er kennis van behoort te nemen, het zo nauwkeurig mogelijk moet onderzoeken en zelfs zoveel mogelijk moet pogen te beïnvloeden. Alleen voor degenen, die van de betekenis, de waarde en de waardigheid van het maatschappelijk-politieke overtuigd zijn, heeft een ‘kroniek’ van het type als hier getracht wordt te geven, enige zin.
En nu nog iets over de wijze van kroniek-schrijven. Dat die in overeenstemming moet zijn met het non-conformistisch karakter van dit tijdschrift, zal men als een voor de hand liggende zaak beschouwen. En toch is daarmee eigenlijk al een politiek program aangegeven. Alles wat het non-conformisme in de wereld bedreigt, moet dan worden bestreden of als ‘gevaarlijk’ worden gesignaleerd. Alles wat het non-conformisme bevordert, of beveiligt, of althans levensmogelijkheden biedt, moet worden verdedigd en gesteund.
Waar hier ‘non-conformisme’ staat, daar zou in de meer gebruikelijke terminologie der politieke wereld het woord ‘vrijheid’ geplaatst kunnen worden. Maar het is beter het hier gebruikte woord naar voren te halen, omdat met ‘vrijheid’ juist als met ‘democratie’ hoe langer hoe zonderlinger wordt omgesprongen. De totalitairen en hun goedpraters zijn al zeer lang zover, dat ze van ‘volksdemocratie’ spreken, daar waar ze vroeger eerlijk genoeg waren om het bedoelde recept ‘dictatuur’ te noemen. En andere grappenmakers, die dan ook nog voor heel ‘wetenschappelijk’ doorgaan, vertellen ons: ‘Democratie is, wat bevorderlijk is voor de vrede’, als ware ‘de vrede’ zonder meer en zonder aanduiding van de toestand die aanwezig is als die vrede heerst, het hoogste aller goederen. En zoals men met ‘democratie’ en ‘vrede’ omspringt, doet men het ook met de ‘vrijheid’, die blijkbaar daar het meest heerst waar ‘eenstemmigheid’ verkregen werd door vernietiging van alles wat afwijkt van een door de machthebbers getrokken ‘lijn’. Juist daarom is het nodig van ‘non-conformisme’ te spreken, want de mogelijkheid tot non-conformisme is de essentie van de vrijheid.
Het non-conformisme mag zich verheugen in de haat van allen, ouderwetse conservatieven en reactionnairen, totalitaire revolutionnairen van zwarte, bruine, rode en andere tinten, maar ook van die ‘democraten’, die de rustige loop van partijmachines of staatsmachines als het hoogste ideaal beschouwen en van die ‘socialisten’, die naar een algemene middelmatigheid en sufheid streven, vaak zonder zelf enig idee te hebben van de mate waarin ze suf en kleurloos zijn.
Als men nu meent, dat hier een ‘non-conformisme om het non-conformisme’ gepredikt wordt, vergist men zich. Gewilde originaliteit of genialiteit en dan nog wel op sociaal en politiek gebied, is iets wanstaltigs. Tegen gemiddelden en algemene regels kan alleen hij bezwaar hebben, die voorstander is van de chaos in permanentie, een toestand zo onmogelijk, dat de grote massa der mensen liever ieder totalitarisme of iedere suffe regeling zou willen aanvaarden dan het leven zonder vastheden en veiligheden. Maar vastheden en veiligheden, hoe onontbeerlijk ze ook zijn, mogen er niet toe leiden dat beweging, verandering, groei, onmogelijk worden, of dat alleen die beweging, verandering, groei, geoorloofd zijn, die door de machthebbers worden voorgeschreven in het schema dat zij voor heden en toekomst hebben vastgesteld.
Uit dit alles volgt, dat men in deze kroniek geen verheerlijking behoeft te verwachten van het bestaande, noch een idealiseren van de toekomst, laat staan van het verleden. Om het zo simpel mogelijk te zeggen: het verleden is voorbij en het kan niet meer dienen om de wereld waarin wij leven bewoonbaar te maken. De goede oude tijd was voor negentig procent in 't geheel niet goed, en voor zover hij wel goed was, alleen in een geheel van toestanden, die thans niet meer bestaan en niet meer bestaanbaar zijn.
Wat het heden betreft, er zullen maar weinigen zijn die het bevredigend vinden. En er is niemand die het bevredigend vindt voor de gehele wereld. Zelfs zij, die er in geslaagd zijn in een deel der wereld de dingen zo in te richten, dat daar hun wil wet is, zien, dat in de rest van de wereld tegenwerkende krachten aanwezig zijn, en zij zullen dus niet rusten voor die tegenstand verdwenen is en voor de hele wereld naar hun schema is ingericht.
Overigens is er weinig kennis van de tegenwoordige toestanden nodig om te beamen, dat een wereld, waarin geweldige spanningen bestaan, waarin de ‘komende oorlog’ het gesprek van de dag is, waarin het levenspeil van de overgrote massa nog altijd ver beneden een biologisch verantwoord bestaansminimum ligt, waarin het aantal mensen, dat cultureel volwassen kan worden genoemd, nog steeds uiterst beperkt is - dat zo'n wereld zeker niet bevredigend is. Op de wijsheid van ‘het is altijd zo geweest en het zal wel altijd zo blijven’ kan alleen geantwoord worden door te constateren: zoals het nú is, is het nooit geweest en zal het vast en zeker niet blijven.
En wat de toekomst aangaat, er is geen enkele reden om aan te nemen, dat die zo verschrikkelijk zal zijn als paniekmakers en angstzieken ons onafgebroken in de oren gillen. Van onze wereld valt iets te maken, iets dat, gemeten met de maatstaven van het non-conformisme, beter zal zijn dan het vroegere en het tegenwoordige. Maar om zover te komen, zullen geweldige krachtsinspanningen nodig zijn. ‘Tussen de duivel en de diepe zee’ gaat thans, zoals steeds, de weg naar toestanden die iets beter zijn dan de bestaande. In ons geval voert die weg tussen de duivel van het totalitarisme en de diepe zee van chaos, noodtoestanden en gemechaniseerde suffe zelfgenoegzaamheid.
Ook indien men aanneemt, zoals ik (en zoals ik in de komende kronieken van tijd tot tijd aan concrete gebeurtenissen zal demonstreren) dat er tal van tekenen zijn, die op een gunstige ontwikkeling wijzen, dan zal men geen ogenblik mogen vergeten dat ook die gunstige ontwikkeling een voortdurend bedreigde is, en dat alle waakzaamheid nodig is om te bereiken, dat het gewas van de vrijheid niet overwoekerd wordt door die vele soorten van onkruid, die ook in het maatschappelijke en politieke sneller en gemakkelijker groeien dan de cultuur-gewassen. En die waakzaamheid is alleen mogelijk als men de feiten kent, en als men in staat is de menselijke goedheid te verbinden met nuchterheid, zakelijkheid, realisme, critische zin.
Zonder die menselijkheid komt men onverbiddellijk terecht in een van de beestachtigheden die op politiek-maatschappelijk terrein telkens weer gedurende een zekere periode succes hebben, en die daarom door alle succes- en machtsaanbidders worden gevolgd en geprezen. Maar zonder nuchterheid, zakelijkheid, realisme, critische zin is men, wat kennis en beheersing van het materiaal betreft, altijd de mindere van de beesten.
Dat machtsvorming nodig is om een politiek, ook een behoorlijke politiek, te doen slagen, spreekt vanzelf. Maar die machtsvorming speelt zich af in de werkelijke maatschappij. Hier in dit tijdschrift kan op z'n best iets gedaan worden om de intellectuele wapening, die voor die machtsvorming nodig is, te ondersteunen.
Ziedaar dan het doel en de geest van deze kroniek.
Als we nu het jaar 1947 nagaan en onderzoeken welke veranderingen zijn ingetreden ten aanzien van wat wij in het bovenstaande als ‘de hoofdzaak’ hebben aangegeven, dan zijn we dus om te beginnen ontslagen van de plicht die talloze gebeurtenissen, waaraan ook dit jaar weer rijk is geweest, op te sommen en te beschrijven. Dat wil niet zeggen, dat die gebeurtenissen op zichzelf onbelangrijk zijn, en dat een volledige en uitvoerige geschiedschrijving mogelijk zou zijn zonder een zo volledig mogelijk verhaal. Maar geschiedschrijven is altijd: een keus doen. En beschouwingen over politiek hebben alleen waarde als men, beschikkend over zoveel mogelijk gegevens, toch vooral oog heeft voor de grote bewegingen en de punten die voor de politieke strategie beslissend
zijn. Men moet dus alles in aanmerking nemen: de buitengewoon lange en strenge winter zowel als de zeer langdurige warme en droge zomer, de Koningskwestie in België evengoed als de Palestijnse kwestie, de economische moeilijkheden van Engeland evenzeer als de verdeling van Indië in Hindostan en Pakistan, de Indonesische kwestie en de snelle groei der Gaullistische beweging, wat zich in Hongarije en in Griekenland afspeelde, en wat in China of in Zuid-Amerika aan de orde was, en zo tot in het oneindige. Al deze gebeurtenissen hebben het jaar 1947 gevormd, maar men beschrijft het jaar veel beter door vast te stellen, dat het vóór alles geweest is: het jaar van het plan-Marshall.
Met andere woorden: het voornaamste ‘front’ was dat van de tegenstelling Rusland-Amerika. En de grote doorbraak op dit front was die, welke door Marshall werd gepland en begonnen.
Die tegenstelling Rusland-Amerika is geenszins die van communisme (socialisme) en kapitalisme. Wie het zo voorstelt, is de gevangene van een theorie die in een vorig tijdperk werd opgesteld en die gedurende vele tientallen jaren grote verdiensten heeft gehad in het vaststellen van de hoofdzaken. Maar die theorie ging uit van de veronderstelling dat het kapitalisme slechts kon verdwijnen, ineenstorten, vernietigd worden, om plaats te maken voor een ander systeem: het socialisme.
Dit nu is gebleken in alle opzichten onjuist te zijn. Het kapitalisme is nergens meer intact, het is overal bezig terrein en macht te verliezen, zo het al niet heeft plaats gemaakt voor toestanden die men met de beste wil van de wereld niet langer kapitalistisch kan noemen. Maar daar waar het kapitalisme verdwenen is, of in meerdere of mindere mate aan macht heeft verloren, is slechts in enkele gevallen - en die zijn nergens belangrijk genoeg om de gang van zaken in de wereld te beheersen - sprake van socialistische regelingen.
In Rusland, waar aan de heerschappij van het kapitalisme volkomen een eind is gemaakt, is in de plaats van dit kapitalisme een totalitaire collectivistische despotie gekomen, die in alle opzichten het tegendeel is van ‘socialisme’. Want socialisme is een humanistische democratie, die, waar dit voor de algemene welvaart nodig is, op economisch terrein gebruik maakt van de collectivistische regelingen.
De tegenstelling ‘kapitalisme-socialisme’ beheerst de wereld dus niet. En evenmin de tegenstelling ‘kapitalisme-collectivisme’, want het kapitalisme wordt overal door collectivistische regelingen beperkt of verdrongen.
De werkelijke tegenstelling in de wereld is die van totalitarisme en vrijheid, van de ‘gesloten’ en de ‘open’ maatschappij6, van de gesloten en de open wereldbeschouwingen en culturen. Voor de non-conformisten is de totalitaire wereld, om de uitdrukking van Koestler te gebruiken, het ‘ijstijdperk’ dat een einde maakt aan alle leven. De heerschappij van de dood dus. Vandaar dat tussen non-conformisten en totalitairen een absolute en onverzoenlijke vijandschap bestaat. En vandaar ook dat voor de non-conformisten alles wat weerstand biedt aan het totalitarisme verheugend is. En de vernietiging van het totalitarisme noodzaak, en ‘naast-bij-liggend plichtje’ om met Multatuli te spreken.
Zo moet dus het jaar 1947, en zullen de komende jaren beschouwd worden, met als criterium: is de weerstand tegen het totalitarisme krachtiger geworden, zijn we iets dichter gekomen bij de nederlaag en de uiteindelijke verdwijning van het totalitarisme?
En zo gezien is het jaar 1947 geen slecht jaar geweest.
Zeker, de totalitaire macht, die, na de verdwijning van Duitsland en Japan, voor de gang van zaken in de wereld beslissend is, Rusland dus, - want totalitaire landen als Spanje hebben nu eenmaal geen andere dan locale betekenis - die macht is niet verzwakt. Integendeel het Russische blok is versterkt en geconsolideerd. Het heeft zijn greep op half Europa vaster gemaakt. En het bestookt de overgebleven helft van Europa en laat z'n invloed gelden in vele Aziatische landen.
Maar het nieuwe is dat zich een organisatie van de tegenstand heeft ontwikkeld. Het terrein wordt niet meer aan de Russen overgelaten. De Verenigde Staten van Amerika hebben zich bewust in het centrum van de tegenstand geplaatst.
De Truman-leer heeft de Russen te verstaan gegeven dat er grenzen zijn die niet overschreden kunnen worden zonder dat dit de oorlog tengevolge heeft. En het Russische blok, hoe machtig ook, is voorlopig, in de komende drie of vijf jaar, niet in staat die oorlog te voeren met enige kans op succes.
Alleen als men de Russen ziet als waanzinnige, domme, verblinde avonturiers, kan men onder die omstandigheden een oorlog verwachten. Maar niemand die de Russische heersers kent zal ze anders zien dan als energieke fanatici, die hun kansen berekenen en die over een tamelijk grote kennis van zaken beschikken. En die dus niet bereid zijn het tot een beslissende botsing te laten komen, omdat ze weten dat hun kansen bij een dergelijke botsing vrijwil nihil zijn.
Dit is dus, van ons standpunt bekeken, een winst, zij het dan ook alleen nog maar in het negatieve.
Maar er is ook positieve winst.
En die ligt in het Marshall-plan. Want dit is er op gericht om in de eerste plaats de niet-Russische helft van Europa tot een stevig, goed functionerend, geheel te maken. Inplaats van een aantal Europese staatjes, die geen enkel uitzicht hebben uit de chaos te komen en tot blijvend herstel en groeiende welvaart te geraken, ontstaan thans mogelijkheden voor een gezonde, welvarende en sterke, Westelijke helft van Europa, die in toenemende mate één geheel zal vormen. En dat betekent niet alleen dat in dit gebied de invloed van de destructieve (communistische en fascistische en reactionnaire) krachten zal gaan afnemen, maar ook dat dit gebied voldoende militaire kracht zal gaan ontwikkelen om een aanval er op tot een gevaarlijke onderneming te maken. Vooral omdat dit gebied nooit alleen zal staan in de strijd tegen Rusland, maar onmiddellijk de volledige Amerikaanse steun zal krijgen. In dezelfde mate waarin de consolidatie van dit Europese gebied vordert, worden de Russische kansen op de overwinning in een wereldoorlog kleiner en kleiner. En dus de kansen op die oorlog.
Maar het Marshall-plan is méér.
Het is het begin van een politiek die zich niet beperkt tot Europa, doch die ook de rest van de buiten-Russische wereld omvat. China en Korea zijn reeds genoemd, maar een wereldpolitiek van dit formaat zal zich ook met India en Indonesië, met het Nabije Oosten (Turkije is er reeds in betrokken) en met Afrika moeten bezighouden.
Een organisatie van de wereld, uitgaande van Amerika, ligt in de politiek, die in 1947 op beperkte schaal begonnen werd en die in 1948 voortgezet wordt, noodzakelijkerwijze besloten.
En wel een organisatie van de wereld, uitgaande van het geheel nieuwe beginsel, dat hulp moet worden verleend, door de meest welvarende delen van de wereld, aan alle gebieden en staten die in nood verkeren, wier welvaartspeil te laag is.
Ook Rusland, ook de landen van het Russische blok zouden, indien ze wilden, in deze regeling van de wereldwelvaart kunnen worden opgenomen. Alle landen
hebben recht op een aandeel in de algemene wereldrijkdom: dat is de kern van de Marshall-politiek.
Zeker, in dit plan speelt het eigen-belang van Amerika een grote rol. Maar het is, om met de ‘Economist’ te spreken, een welbegrepen eigenbelang van een zodanig formaat, dat het tot een nieuw en eerbiedwaardig beginsel in de wereldpolitiek is geworden.
En tenslotte heeft een dergelijke politiek ook verstrekkende consequenties voor het economische leven in de Verenigde Staten zelf. Want het is alleen uitvoerbaar indien ook daar de economie meer en meer georganiseerd, beheerst, planmatig geleid wordt. Reeds in z'n beperkte omvang werd het ingediend tegelijk met voorstellen tot beheersing van de conjunctuur in de Verenigde Staten. Uiteindelijk is het de triomf van het beginsel der georganiseerde economie, voor de wereld, en voor ieder land afzonderlijk.
Vandaar dat vóór het plan al de progressieven in alle landen zijn. Vandaar ook dat overal in de wereld de totalitairen (communisten) er tegen zijn, maar ook de reactionnairen. Taft in de Verenigde Staten, de Beaverbrook-groep in Engeland. En hier in Nederland hebben zich bij de communistische tegenstanders van het plan, ook de reactionnairen geschaard bij monde van de heer Lunshof en zijn ‘Dagblad’, het orgaan van de Gerbrandy's en de Rijkseenheid-lieden.
In 1947 is dit verheugend proces begonnen. In 1948 heeft het Britse Rijk in de Januari-rede van Bevin, zich in de goede richting bewogen. Wat niet zeggen wil dat we er al zijn.
We staan pas aan het begin. Er is nog weinig inzicht en heel veel aarzeling, wanbegrip, halfheid. Nog zijn alle mislukkingen en rampen mogelijk. Maar op voorwaarde dat men dit inziet, beseft dat een uiterste krachtsinspanning nodig is, en zijn aandeel hierin levert, heeft men het recht tot een zeker optimisme voor wat de toekomst zal brengen.