2 Maart - April 1948



illustratie

[p. 1]



illustratie

Libertinage

Karakteristiek voor een tijdperk zijn niet zozeer de dikke boeken, die de filosofen schrijven, of de belangrijke redevoeringen, die de staatslieden houden, als wel enige oppervlakte-verschijnselen, zoals de mode en de Gallup-polls.

Wat kan men anders zien in de dit seizoen plotseling uitgebroken herhalingsdrang van de klederdracht van omstreeks 1900, dan heimwee naar die zorgeloze periode - zorgeloos natuurlijk in ons perspectief van 1948? Waarop kan dat als bliksem ingeslagen magnetisme van de zeer lange en de zeer wijde rokken onder al die onschuldige wespentailles in dit armoedige jaar 1948 anders duiden dan op een heimwee, dat de proporties van een galopperende koorts heeft aangenomen? Het is onmiskenbaar: met het overal uitbottend voorjaar gaat er een paniek van nostalgie door Europa. Men is vastbesloten de beide oorlogen, die zoveel onoplosbare problemen en onverteerbare gevaren hebben achtergelaten, voor even ongedaan te maken door zich

[p. 2]

terug te dromen in de tijd vóór het begin van dit ‘kriegerische Zeitalter’, toen onze moeders jong waren en de brave president Fallières volgens de film Dix-neuf-cent, die op het ogenblik in Frankrijk furore maakt, het geluk om zich heen kon zaaien louter met zijn verzekering: le présideng est bien conteng (op zijn Midi's)...

De anderen, die met deze anachronisatie niet uitkomen, willen hier weg. De Gallup-poll heeft het onthuld: 33% der Nederlandse, 25% der Franse, 42% der Engelse bevolking wil emigreren. Zij willen weg uit Europa, al deze millioenen, zij willen naar Amerika, naar Australië, naar Canada, naar Zuid-Afrika, zelfs naar Nieuw-Zeeland. Zij voelen zich op de hielen gezeten door de derde wereld-oorlog, door de Dood dus, evenmin als de perzische tuinman van Van Eyck beseffende, dat zij hem ook daarginds niet ontlopen zullen. Zij willen misschien ook niet naar een bepaalde plaats, maar zij willen wèg: de europese paniek openbaart zich in de massa als een geografisch nihilisme; aan welke naam men al horen kan, wat een diep-sombere kwaal dat is.

Is West-Europa werkelijk het zinkende schip, waarvoor deze paniquards het houden?

Van oudsher heeft het instinct der veiligheid de mensen afgedreven van de kusten en de laagvlakten, waar de slagen plegen te vallen. De koloniserende Spanjaarden bouwden hun zuid-amerikaanse hoofdsteden een goed eind het land in om zich te beschermen tegen onze zeerovers en de Inca's waren hen al voorgegaan door de onherbergzaamste bergtoppen in het diepste binnenland voor hun vestingen uit te kiezen; onvindbaar, subsidiair onneembaar.

Ach, die verborgen vredelievenden hebben het ook zo goed, zolang zij door de avonturiers, de van energie overvloeiende geschiedenismakers, niet worden gestoord. Wat zullen de Fortinbrassen, de Napoleons, de Malraux' ooit weten van de rust en de opperste wellust (die) leit in een onbekommerde vergenoegelijkheid? Zij zijn de wolven die zo gemakkelijk gelijk krijgen tegenover de schapen.

 
The mountain sheep are sweeter,
 
But the valley sheep are fatter;
 
We therefore deemed it meeter
 
To carry off the latter,

zingen de helden van Dinas Vawr bij Peacock. Op dat veronderstelde gedrag der wolven, is de schapen-filosofie altijd gebaseerd geweest. Zij willen de benen nemen en uit de buurt zijn, als er geschiedenis wordt gemaakt. ‘Bergschapen moeten wij worden, minder vet, maar zoeter’, heeft de laaglandkudde gedurende

[p. 3]

eeuwen gedacht en daarom verlaat zij, als het even kan, de dalen en de kusten, zonder zich af te vragen, wat de gevolgen van dat gedrag zullen zijn en of het instinct ook in het atoomtijdperk nog een betrouwbaar instrument gebleven is. Immers de oude Inca-steden zijn verlaten en door een weelderige plantengroei verborgen en de afstammelingen van de avonturiers in alle voormalige koloniën hebben alleen de vervelende eigenschappen van hun vaderen voortgeplant, weelderig weliswaar, maar zó vervelend...

De vraag is, of het eens heilzame instinct, niet misplaatst geworden is, misplaatst in de tijd, zoals het trekinstinct, dat vogels naar een verzonken eiland brengt, zodat zij verdrinken in het broedgebied hunner ouders. De vraag naar de veiligheid is tenslotte een strategisch probleem en van alle aardse problemen zijn de strategische wel de eenvoudigste. Het zijn problemen, die zonder enige militaire deskundigheid bevredigend kunnen worden opgelost.

Iedereen weet, dat de toekomstige oorlog een atoomoorlog zal zijn; ook in het geval, dat dat wapen niet gebruikt wordt, zal het als achtergehouden troef de situatie beheersen. Waar die atoombommen kunnen vallen, is het zaak, om niet te zijn. Men kan nu wel aannemen, dat zij niet zullen vallen in een buurt, waar de legers zijn of zullen komen. De nawerking van de radioactiviteit maakt het atoom-terrein immers lange tijd onbegaanbaar. In de toekomstige oorlog zullen de legers optreden op dat gebied, dat de inzet van de oorlog vormt, en dat is, in eerste en laatste instantie, West-Europa. De ‘koude oorlog’, die nu aan de gang is, gaat al om dit gerantsoeneerde gebied. Men moet niet vragen waarom. Men moet alleen bedenken, dat de atoombommen niet hier zullen worden geworpen, maar op de verafgelegen oorlogscentra, op verbindingspunten en grondstofgebieden. Dus op Moskou en Washington en verder op alle denkbare buitenplaatsen en poolstreken. Als de mensen geen verouderd schapen-instinct hadden, zouden zij allemaal naar West-Europa komen, in plaats van er weg te gaan, omdat het terrein, waar daadwerkelijk gevochten wordt, het enige zal zijn, waar men in de atoomoorlog zal kunnen bestaan.

Deze verzekering is niet als garantie bedoeld, waarop men zich later zal kunnen beroepen; alleen als een argument-ten-overvloede voor die zonderlingen, die tóch al hadden willen blijven, en misschien voor een enkele weerbarstige zoon uit een emigrerend gezin, die zich - met de nagels van zijn ziel natuurlijk - heeft vastgegraven in deze atlantische kust.

 

Tekeningen en vignetten in dit nummer van W. Huikeshoven en W.J. Rozendaal.