[p. 64]

J. de Kadt Kroniek
‘Partij Remise’



illustratie

Praag, Rome en de Westelijke Unie

Dat Tsjechoslowakije de weg van alle staten in de Russische invloedssfeer is opgegaan, dat behoorde eigenlijk als een vanzelfsprekende zaak te worden geregistreerd. Maar het heeft, zoals ook al weer zeer begrijpelijk is, in een wereld waarin gezondbidderij (oftewel ‘optimisme’) en onwetendheid (meestal optredend als afkeer van ‘simplistische beschouwingen’) met elkaar wedijveren om voorrang op het politiek terrein, orkanen van verontwaardiging - of gejubel - opgewondenheid en andere emoties ontketend.

Wat in werkelijkheid gebeurde, dat was, dat een gebied, overgelaten aan een overweldigende invloed van de Russen en van hun handlangers - de Tsjechische communisten - in de loop van enige jaren voortdurend meer gaargestoomd werd voor Russisch gebruik en dat het tenslotte uit de Russisch-communistische keuken te voorschijn kwam: klaar voor de totalitaire tafel.

 

Toen de Marshall-landen voor de eerste maal te Parijs bijeenkwamen, was er in de Tsjechische regering een grote meerderheid die van deze gelegenheid gebruik wilde maken om het land met het Westen en met het Atlantische blok te verbinden. De Russen, met hun onfeilbaar instinct voor machtsverhoudingen, zagen onmiddellijk dat dit een poging was om uit de Russische gevangenis uit te breken, en dat, als die poging toegelaten werd, Tsjecho op den duur voor Rusland verloren zou zijn en tot het andere, het Amerikaanse, Rijk zou gaan behoren.

Direct na het besluit van de Tsjechische regering, kwam de Russische dreiging, door de communist Gottwald en door de zogenaamde socialist Fierlinger in het Tsjechische kabinet gebrachtj dat men in Moscou het grijpen van de Westerse reddingsboei als een daad van vijandschap zou beschouwen en dat men hierop met alle middelen, het Rode Leger inbegrepen, zou antwoorden.

Gesteld dat in de Tsjechische regering een paar energieke democraten hadden gezeten, gesteld dat niet de door zoveel wederwaardigheden, die we in het ene woord ‘München’ kunnen samenvatten, geknakte Benesj het hoofd van de Staat was geweest, en niet een Jan Masaryk die het onverzoenlijke wilde verzoenen, minister van Buitenlandse Zaken, en dat de sociaal-democraten de Fierlingers tijdig uit hun partij en uit alle regeringsfuncties verwijderd hadden - wat dan nog had men in Praag kunnen doen?

Men had dan een regeringscrisis moeten trotseren die tot een, door de communisten uitgeroepen algemene staking zou hebben geleid en die vermoedelijk uitgegroeid zou zijn tot een burgeroorlog waarin de gewapende communistische ‘comité's van actie’ gepoogd zouden hebben zich meester te maken van de machtsposities. Het vormen van een contra-regering die de hulp van Rusland zou inroepen behoorde tot de voor de hand liggende consequenties van een dergelijke burgeroorlog en men moest zelfs rekening houden met de mogelijkheid, dat dan inderdaad Russische troepen zouden binnenrukken. Het

[p. 65]

was bovendien toen al de vraag of het politie-apparaat, dat vanaf de heroprichting van de Tsjechische staat onder Gottwaldse of Ferlingerse invloed had gestaan, nog bereid en in staat was het wettige gezag te verdedigen. En dezelfde vraag kon ten aanzien van de legerleiding worden gesteld.

Onder zulke omstandigheden zou zelfs voor energieke Tsjechische democraten - maar die waren er niet, of hadden althans geen machtsposities van betekenis - de strijd alleen te voeren zijn geweest, indien het Westen, en met name Amerika, op de Russische dreiging een ‘simplistisch’ antwoord had gegeven. Indien van Amerikaanse kant, ondersteund door Britten en Fransen en door de U.N.O.-machinerie, de verklaring was gekomen, dat binnenrukken van Russische troepen in Tsjecho - onder welke voorwendsels dan ook - het begin van de oorlog zou betekenen; en daarnaast dat men alle steun, ook militaire, zou geven aan een wettige Tsjechische regering bedreigd door een opstandige beweging, dan, maar ook dan alleen, zou Tsjecho voor het Westen te redden zijn geweest.

Anders gezegd: het ‘tweede München’ is niet aan de orde geweest thans bij de vorming van de totalitaire Gottwald-regering, maar toen, bij de eerste Marshall-bijeenkomst. En de Westerse mogendheden die toen toelieten dat een besluit van de Tsjechische regering door de Russen werd vernietigd, hebben toen de laatste kans om de vernietiging van de Tsjechische staat te verhinderen, laten voorbijgaan. Overigens met dit enorme verschil, dat München een zoen-en-lik-partij was tussen de Chamberlain-Daladiers en de Hitler-Mussolini's, terwijl nu de verhouding tussen Marshall en Stalin in wezen gezond is gebleven omdat ze toen reeds vijandig was, zij het dan niet in voldoende mate, en nadien steeds vijandiger is geworden. Van de walgelijke München-stemming is, ook later, na Gottwalds staatsgreep, gelukkig heel weinig te merken geweest.

De communisten hebben gejuicht, en van hun standpunt volkomen terecht, want ze hebben een overwinning behaald. De ‘democraten’ hebben gejammerd en gebriest, zonder in de meeste gevallen precies te beseffen wat de oorzaken van hun nederlaag waren en wat gedaan moet worden om dergelijke nederlagen in de toekomst te voorkomen, maar ze waren tenminste verontwaardigd en iets minder joris-goedbloed-achtig dan ze tegenover de communisten plachten te zijn.

Aan dit alles moet dan nog toegevoegd worden, als men het beeld van ‘München’ wil gebruiken, dat ‘München’ het begin van het eind is geweest van het Midden-Europese totalitarisme en dat de overwinnaars van toen de meest volkomen nederlaag van alle tijden hebben ondergaan.

Een jaar na München was de wereld al zo ver, dat de strijd op leven en dood met de overwinnaars van München werd aanvaard. Dat moet ook de overwinnaars van Praag te denken geven.

Natuurlijk zijn er ook thans een aantal ‘verzoeners’, die weliswaar geen machtige politieke formatie vormen, zoals indertijd de Chamberlains, maar die toch ook hun uiterste best doen om machtsvorming en wilsvorming te verhinderen en om inplaats van de noodzakelijke vijandschap een stemming te kweken waarin alles zo wordt ‘verklaard’ dat in plaats van de grote gevaren te keren, het politieke beeld wordt ‘vergruizeld’. En in plaats van het erkennen der gemaakte fouten met het doel strijdbaarder te worden, komen de zelfbeschadigingen, en de verontschuldigingen voor het optreden der communisten.

Op velen heeft b.v. een artikel van R.H. Crossmann in ‘The New Statesman’ grote indruk gemaakt, waarin betoogd werd, dat de Tsjechische communisten de meerderheid van de arbeidersklasse achter zich hadden en dat daarom de dingen in Praag konden verlopen zoals ze verlopen zijn. De ‘les’ die Crossmann dan hieruit trekt is, dat wij in West-Europa precies zo sociali

[p. 66]

seerderig moeten doen als de communisten in Praag, opdat de arbeiders ons (de socialistische democraten) volgen en niet de communisten.

Over de wenselijkheid van een socialisatie-politiek kan men precies zo denken als Crossmann, maar dan toch op andere gronden, want z'n redenering gaat tegen alle werkelijkheden in. De werkelijkheid is, dat de Tsjechische socialisatie-methoden, gevoegd bij de drainage die de Russen op de Tsjechische economie toepasten, reeds geleid hadden tot een onhoudbare economische toestand. Het algemene verlangen naar deelnemen aan het Marshall-plan (zonder tussenkomst van Moscou waren zelfs de Tsjechische communisten ervan doordrongen dat zó alleen Tsjecho zich kon ontwikkelen) was het beste bewijs dat men zich niet in staat voelde uit eigen ‘socialisatie-kracht’ - en zelfs met Russische ‘hulp’ - de zaken te klaren. En de algemene ontevredenheid over de economische noodtoestand en de politieke terreur was zo groot, dat zowel socialisten als Benesj-aanhangers er van overtuigd waren, dat de aanstaande verkiezingen het percentage der communistische stemmen zouden terugbrengen, zeker van 40% van het kiezerscorps tot 30 à 25%.

De communisten en de Russen waren even zeker van de komende nederlaag en dus waren ze vastbesloten geen verkiezingen te laten houden onder de aanwezige half-terreur zoals die reeds door de communisten in Tsjecho uitgeoefend werd, doch alleen onder de absolute terreur van een totalitaire staat. Juist omdat het bestaande dwang-apparaat niet sterk genoeg was om de ‘arbeiders’ in bedwang te houden, moest de staatsgreep redding brengen. Vooral nadat gebleken was, in de eerste periode van het Marshall-plan, hoe sterk de drang naar het Westen was en hoezeer bijna alle partijen verlangden onder de Russische druk uit te komen, moest belet worden dat een democratische regering optrad, die, steunend op een parlementaire meerderheid, zou streven naar aansluiting bij Amerika en het verkrijgen daardoor van wat meer welvaart en wat meer vrijheid. Er moest dus een totalitaire terreur komen.

 

Er was reeds een vrij omvangrijke communistische terreur, die bestond van de tijd der heroprichting van de Tsjechische staat. Die terreur leidde er toe dat de ‘arbeiders’ in de fabrieken òf lid van de C.P. moesten worden en communistische ‘vertrouwensmannen’ moesten kiezen in de fabrieks-vertegen-woordigingen en vakverenigingen (waaruit dan de befaamde ‘Comité's van Actie’ gevormd werden), òf gebroodroofd en geslachtofferd werden. In het openbaar dorst niemand meer tegen de communisten op te treden, zo zeiden de sociaal-democraten in vertrouwelijke gesprekken. Maar bij de verkiezingen zou men de communisten wel krijgen en dus moest men alles laten gaan tot die beslissende dag. De communisten, nieuwe heersers over het land, profiteerders en gunsten-uitdelers, zorgden ervoor, dat zij tijdig beslisten hoe de beslissende dag er uit zou zien! De ‘comité's van actie’ dreigden, en hun dreiging was niet alleen gericht tegen de regering of tegen de ‘kapitalisten’, maar iedere arbeider wist dat de een of andere vorm van verzet, een weigering om vóór een resolutie te stemmen, een gebrek aan enthousiasme, uiterst ‘gevaarlijk’ zou zijn.

Natuurlijk, als Benesj geweigerd had te bukken voor het communistische ultimatum, als hij politie en leger opgeroepen had om hun terreur te breken, dan zouden de Tsjechische ‘arbeiders’ en de meerderheid van alle Tsjechen tot afrekening met de communisten zijn overgegaan. Maar dat zou burgeroorlog geweest zijn. Daarvoor deinsde Benesj terug. En het is een tekort in de Westerse politiek dat men niet alles heeft gedaan om te voorkomen dat hij er voor terugdeinsde.

Doch dat tekort hangt samen met in het verleden gemaakte fouten. Wat Roosevelt en ten dele ook Churchill al in Casablanca, Teheran, Yalta, Potsdam verknoeiden... al die fouten die Oost-Europa en andere gebieden aan

[p. 67]

de Russen uitleverden, fouten waarover we bij gelegenheid hier nog te spreken komen, hadden het lot van Tsjecho reeds meer dan half bepaald in 1945.

Tsjecho was dus in 1945 reeds een bijna verloren land. Men heeft niets gedaan om het te herwinnen. En thans moeten we het dus voorgoed afschrijven, totdat we in staat zijn de Russen tot rede te brengen.

Zover zijn we nog lang niet.

 

Wel is als gevolg van de Tsjechische gebeurtenissen de consolidatie van het front tegen het totalitarisme versneld.

De Westerse Unie is binnen het terrein van de politieke realiteit gekomen. En die Unie, ofschoon nog in staat van wording, heeft in ieder geval voldoende besef van de hoofdzaken om de vorming van een Westers leger direct aan de orde te stellen. En daarnaast de vorming van een West-Duits gebied, waardoor niet alleen de wil wordt uitgesproken ook van dat gebied en z'n bewoners gebruik te maken voor de machtsvorming die aan de orde is, maar ook om op den duur geheel Duitsland in die machtsvorming te betrekken.

Dat de inschakeling van West-Duitsland en van geheel Duitsland Europese problemen aan de orde stelt wier oplossing verre van eenvoudig is, aangezien Duitsland nu eenmaal een potentiële macht in Europa is, een militaristische macht bovendien, en een nazistisch-fascistische mogelijkheid, zoals het jongste verleden aantoonde, moet natuurlijk erkend worden. Die Duitse problemen zijn werkelijk de enige niet, en wie ze b.v. alleen ziet van uit het gezichtspunt van een Frans-Duitse tegenstelling, behoort te beseffen dat niet alleen Duitsland een probleem is, maar dat ook Frankrijk, zeker sedert z'n ineenstorting in 1940, een probleem geworden is waarvoor de oplossing waarlijk niet voor de hand ligt. Ik tenminste zie die oplossing evenmin langs wat men noemt de ‘Derde Weg’ als langs de weg die door de Gaulle wordt gewezen, en natuurlijk in 't geheel niet langs de Russische weg van Thorez c.s.

En toch, ik meen dat het Europese probleem thans dichter bij een oplossing staat dan ooit te voren. Wellicht zal ik in een volgende ‘Kroniek’ hier nader op ingaan, doch aangezien deze ‘Kroniek’ geschreven wordt aan de vooravond van het Haagse congres der Europese Federalisten, wil ik even uitspreken dat deze Federalistische beweging me even onvruchtbaar toeschijnt als de vele andere ‘federalistische’ en ‘pan-Europese’ bewegingen. Europa kan zich alleen verenigen onder leiding van een andere, sterkere en buiten-Europese macht, d.w.z. onder Russische of onder Amerikaanse hegemonie. En Europa zal zich alleen verenigen onder de dreiging van een geweldig gemeenschappelijk gevaar. Volgens sommigen is er een Amerikaans gevaar, volgens anderen een Russisch, en de typische ideologen menen dat ze heel schrander zijn door te constateren dat er twee gevaren zijn: het Amerikaanse en het Russische.

Doch in de politiek, die met vereenvoudigingen, met hoofdzaken, met kernpunten en sleutelposities moet werken, is het ontoelaatbaar alle soorten van gevaren als gelijksoortig te beschouwen. Er zijn Amerikaanse gevaren en talrijke uit de Europese krachten voortkomende gevaren, en er is geen oplossing denkbaar die - mensen en dingen nemend zoals ze nu eenmaal zijn - niet krioelt van gevaren. Maar er is slechts één allesoverheersend gevaar, één, waardoor we zó volkomen overweldigd zouden worden dat we zelfs niet meer in staat zouden zijn ons met de talloze andere gevaren bezig te houden. Zo'n gevaar was, na 1933, het Duitse Nazi-gevaar. Het is nu het Russische.

 

En we zijn nog lang niet zover, dat het weerstand bieden aan dat gevaar met dat talent en met die kracht geschiedt, dat we kunnen zeggen: van nu af aan wordt iedere stap weloverwogen in de richting van het bezweren van dat gevaar gezet.

We hebben b.v. de Russische manoeuvres gezien rondom de positie Berlijn.

[p. 68]

Volgens velen dienden die manoeuvres om de aandacht af te leiden van het feit dat het Amerikaanse Congres het Marshall-plan aanvaardde. Voorzover ze die bedoeling hadden, zijn ze aanvankelijk geslaagd: het nieuws omtrent Berlijn drong het Marshall-nieuws van de eerste pagina's. Maar niet voor lang. En voorzover het gebeurde, bewees dat alleen, welke prullen onze dagblad-leiders zijn. Wat trouwens niet meer bewezen behoefde te worden.

De Berlijnse affaire (waarvan ook al beweerd werd, dat ze was begonnen om het prestige der Westelijke mogendheden afbreuk te doen bij het Italiaanse volk, dat in een verkiezingsstrijd stond) eindigde niet met een overwinning der Russen. Maar evenmin met een geallieerde zegepraal. Het werd remise in Berlijn en die remise wees op een tekort aan vastberadenheid en inzicht bij de Westelijken.

 

Min of meer remise werd het ook in Finland waar de Russen wel een verdrag wisten aangenomen te krijgen en zelfs een verdrag dat de Russen enige winst bracht, maar toch niet het verdrag waardoor ze in Finland de vrije hand kregen om er op z'n Tsjechisch op te treden. Al zitten ook in Finland communisten in de regering, de waakzaamheid van de andere partijen en de anti-Russische gezindheid van het volk hebben tot dusver de inwendige overweldiging belet. Maar Finland voert een ongelijke strijd en alleen als het Westen duidelijk uitspreekt, dat het in geen geval zal dulden dat Finland gerussificeerd wordt, kan het land gered worden. Totdusver krijgt men echter de indruk, dat de Amerikanen Finland hebben afgeschreven en het als een der laatste brokken voor het verzadigings-proces van Rusland beschouwen.

 

Waar de grenzen van Rusland getrokken zijn door Marshall en de lieden van het State Department is niet altijd nauwkeurig na te gaan. Maar zeker was, dat Italië er buiten viel. Toch heeft men het lot van Italië laten beslissen door verkiezingen die aanvankelijk de mogelijkheid inhielden van een communistische overwinning. Wel bewerkten de Westelijke mogendheden het Italiaanse electoraat door de aanbieding van Triëst en door de Marshall-hulp te verbinden met de aanwezigheid van een niet-communistische regering, maar verder is men, tenminste in het openbaar, niet gegaan.

Het was ook niet nodig, want naarmate de verkiezingen naderden werd het duidelijker dat de Katholieke partij aan invloed won en dat het verbond van communisten en hysterische socialisten er niet in zou slagen de meerderheid te veroveren. De communisten en hun meelopers hadden hun ‘Volksfront’ gevormd in de verwachting belangrijk te groeien. De uitslag van de verkiezingen was, dat deze combinatie nog enigszins achteruit was gegaan en dat binnen deze combinatie de Nenni-socialisten nagenoeg door de communisten verzwolgen waren. De anti-communistische socialisten, wier positie uiterst moeilijk was, behaalden zeer bevredigende resultaten. Het gevolg hiervan moet zijn dat een groot deel der Nenni-socialisten zich van het Volksfront zal afwenden en zich bij de anti-communistische socialisten van Saragat-Lombardo zal aansluiten.

De communisten isoleren en hen buiten het staatsapparaat plaatsen, dat is het begin van iedere veiligheid in alle landen. En in Italië is dat begin verkregen door de uitslag van de verkiezingen die de Katholieke Democraten de sterkste positie en een onverwacht grote winst gaven.

Natuurlijk zullen sommige progressieve en socialistische ideologen klagen over een situatie die een partij als die van de Gasperi de leiding geeft in Italië. Maar dat is dan ook, wat men aan de communisten te danken heeft. Als ze de overwinning behalen, roeien ze de progressieven en de democratische socialisten uit. Als ze niet overwinnen, maar toch tot een macht van betekenis worden, roepen ze overal reactie op, of vertragen ze de groei van de progressieve krachten. Juist de progressieven, de socialisten, de democra

[p. 69]

ten, hebben alle reden de communisten te zien als de vergiftigers van het politieke leven, en hen als zodanig te behandelen. Alle halfslachtigheid op dit gebied brengt dodelijke gevaren voor de democratische zaak met zich mee.

Ieder behoorlijk mens moet van zichzelf weten, dat hij zo wil leven, dat de communisten, als ze aan de macht kwamen, of op een andere wijze de kans er toe zouden zien, hem zouden ‘likwideren’. Maar wie zo wil leven en dus een ‘gelikwideerde met verlof’ is, dient van zijn kant niets na te laten waardoor de likwideerders-in-hope zelf gelikwideerd worden.

 

Dat zovele ‘socialistische’ partijen in deze zaak nog aarzelen en dat in die socialistische partijen, ook als ze zich tegen het communisme uitgesproken hebben, nog zoveel aarzeling en slapheid bestaan, wijst op een ernstig tekort aan politieke capaciteiten.

Dat tekort is waarlijk niet beperkt tot de socialistische partijen. Men vindt het overal. In alle regeringen. In Europa maar ook in Amerika.

Er is nog geen sprake van, dat de Amerikanen beseffen, dat snel, beslist en stoutmoedig optreden nodig is om een machtspositie te bezetten, waardoor wellicht de derde Wereldoorlog vermeden kan worden, omdat de Russen reeds vóór het begin ervan beseffen, dat ze geen spoor van kans op succes hebben.

De gebeurtenissen in Tsjecho hebben m.i. heb oorlogsgevaar niet doen toenemen, want ze speelden zich af binnen het gebied, dat reeds aan de Russen was overgelaten. Maar wel is daardoor de Russische manoeuvreermogelijkheid kleiner geworden. De Russen moeten van tijd tot tijd successen behalen. Maar in Europa zijn nog maar weinig gebieden waar dit geschieden kan zonder kans op botsingen. Het kan wellicht in Oost-Duitsland. Maar kan het in Berlijn? En in Finland? Een energieke democratische politiek zou niet alleen besluiten, dat de Russen geen enkel succes meer mogen behalen, doch ook er naar streven zèlf een aantal successen te behalen.

De vorming van de Westelijke Unie van Noorwegen tot Griekenland en van Duitsland tot Spanje behoort het eerste doel te zijn. Dat men dan in Griekenland en in Spanje en Portugal toestanden moet scheppen in overeenstemming met het gemiddelde van het Unie-peil ligt voor de hand.

Dezelfde tekorten echter, die de Amerikanen beletten in te zien, dat ze Franco, Salazar en de Griekse reactionnairen moeten verwijderen van een Europees blok (dat een deel is van het Atlantisch blok), beletten ook een initiatief in de richting van het door Rusland bezette Duitsland en Oost-Europa.

Er is dus aanleiding genoeg om niet tevreden te zijn met de bestaande politieke situatie. Maar al is ze minder goed dan ze kon zijn en behoorde te zijn, ze is véél beter dan de vijand hoopte en verwachtte, dat ze zou zijn, en dat is toch al heel wat.



illustratie