[p. 60]

[S. Carmiggelt: gedichten]

In de trein
Een oorlogsherinnering

 
Bij Vught dacht ik: ‘Hier is broer Jan gestorven’
 
En 'k zag mijn vader, met zijn oud gezicht,
 
rood-opgezwollen toen het doodsbericht
 
zijn late leven toch nog had bedorven.
 
 
 
Voor moeder kwam een eind aan haar pakketten.
 
Zij streed, zolang Jan zat, met eigen wapen.
 
Stond aan 't fornuis haar moed bijeen te rapen.
 
Zond zeven broden - zeven tegenzetten.
 
 
 
En ook het reizen was achter de rug.
 
Zij gingen met de trein. Daar ligt het kamp.
 
Daar zit hij in, daar woont die ramp.
 
Dan zuchtten ze en gingen maar weer t'rug.
 
 
 
Ziet gij de boer de vredesakker ploegen?
 
Mijn moeder heeft Jan's foto op de kast gezet.
 
Mijn vader geeft in 't graf 'n antwoord aan die vroegen:
 
‘En d' oude man - hoe draagt hij het?’

Mijn zoontje

 
Mijn zoontje wil de sneeuw bewaren
 
en vlinders op zijn petje dragen.
 
Aan mij komt hij gewillig vragen,
 
hoe hij zijn dartel schip moet varen.
 
 
 
Vertrouwen glinstert in zijn oog
 
en maakt mij wel eens moedeloos.
 
Ik knijp zijn handje en ben boos
 
omdat ik hem zo vaak bedroog.
 
 
 
Ik weet dat eens het uur zal komen,
 
dat hij mijn ganse onmacht kent
 
en hoogstens glimlacht om de vent
 
die heldje speelde in zijn dromen.
 
 
 
Als dan mijn dag ten einde spoedt
 
en reeds verschemert naar de nacht,
 
is hij een man, die leeft en lacht.
 
Want alles gaat, zoals het moet.
 
 
 
S. Carmiggelt