[p. 74]

Film
Monsieur Verdoux, de goede moordenaar.

Günther Anders heeft boven een interessante bespreking van ‘Monsieur Verdoux’ in Die Neue Rundschau (Sommer 1947) betekenisvol ‘Doux Monsieur Verdoux’ gezet en voortreffelijk verdedigd, dat het woord ‘doux’ niet voor niets in de naam van deze clowneske moordenaar klinkt. Hij heeft daarmee, naar mijn smaak, exact spijker-Chaplin op de kop geslagen en als eerste de weg naar het hart van de laatste film van Chaplin gevonden, een weg, die blijkens talloze reacties bepaald niet makkelijk te vinden is. Het is een feit, ‘Monsieur Verdoux’ heeft het, wat men noemt, niet gedaan. Men heeft niet hard genoeg kunnen schateren, en de zin van deze sobere film, die uit een reeks samenhangende subtiliteiten is opgebouwd, niet snel genoeg kunnen vatten. Men moet toegeven, die zin ligt meer verborgen dan tot nu toe in de werken van Chaplin het geval was; om de terminologie van Bergson te gebruiken: er heeft een niet onaanzienlijke accentverschuiving plaats gevonden van het komische der situatie naar het komische van het karakter.

Inderdaad, om naar Günther Anders terug te keren, Chaplin beeldt hier de ‘goede moordenaar’ uit. Niet alleen wordt ons te verstaan gegeven, dat hij zielsveel van zijn invalide vrouw en van zijn kind houdt, en niet te vergeten van zijn kat, neen, hij laat bovendien nog op onmiskenbare wijze merken, dat hij lang geen ‘echte’ Blauwbaard is. Integendeel, hij doet alle moeite zijn eigen rol van Blauwbaard bespottelijk en onaanvaardbaar te maken, zijn hofmakerij gaat gepaard met alle chaplineske clownerieën en naïveteiten, die hij op zijn repertoire heeft. Eerste misverstand, door zijn rol verwekt, is dat hij van type veranderd zou zijn. Niets is echter minder waar! Het is niet moeilijk aan te tonen, dat Henri Verdoux niets anders is dan de verklede zwerver, wiens mythische figuur ons zo vertrouwd is geworden. Men kan stellen, en ik zou dat willen doen, dat Monsieur Verdoux, alias kapitein Bonheur, alias ingenieur Floray, alias mijnheer Varnay, al die vermommingen waarin Verdoux zich op zijn beurt steekt, extreme schijn-tegenstellingen van de oude Chaplin zijn. Daarvan strekt niet alleen de dandy-achtige kleding van Verdoux tot voorbeeld, maar evenzeer diens raffinement - in tegenstelling tot de hulpeloosheid van de kleine ‘tramp’ - getuige o.a. zijn vriendschap voor de drogist uit zijn dorp, die hij uitsluitend nodig schijnt te hebben om de chemische formule te bemachtigen van het vergif, dat geen sporen achterlaat (het schijnt dat Chaplin bij dit motief aan Thomas Wainwright heeft gedacht). Getuige ook de gemakkelijke en pijnloze wijze waarop hij afrekent met de detective, die hem komt arresteren. Eveneens in schrille tegenstelling tot zijn krombenig voorgangertje uit vroeger tijden, is Verdoux een Don Juan, die in snelle successie en met vanzelfsprekend gemak zijn vrouwen trouwt en doet verdwijnen. Hij is verder van alle markten thuis, van de geld- en speculatiemarkt door zijn vroeger beroep aan een bank, maar hij kan ook echte van valse juwelen onderscheiden, zich voor scheepskapitein of ingenieur uitgeven. André Bazin suggereert zelfs in Les Temps Modernes, dat Chaplin bij wijze van opperste tegenstelling zijn film in Frankrijk inplaats van in Amerika heeft gesitueerd. Maar het grond-principe is niettemin onveranderd gebleven. Het mannetje Verdoux is, ondanks mooie pakken en dassen, een mislukkeling, ja, het eerste

[p. 75]

slachtoffer van de crisis, wanneer de bank ontslagen begint uit te delen. Hij is geen Don Juan, hij speelt die, en voor de opmerkzame toeschouwer ook wel op erg doorzichtige wijze. Zijn avances zijn niet minder schutterig dan die van meergenoemd voorgangertje, hij valt er op beproefde wijze bij uit het raam, of rolt weinig doeltreffend met zijn kop thee over de schoot der dame, die zijn volgend slachtoffer moet worden. En ook met dat raffinement is het niet zo geniaal gesteld, als het wel lijkt. Hij drinkt - natuurlijk, had ik haast geschreven - bijna zijn eigen vergif op, hij rolt - even vanzelfsprekend - zelf in het water als hij bezig is zijn echtgenote uit Bordeaux te doen verdrinken. En pech heeft hij ook niet minder dan wij van hem gewend waren, want op een van zijn huwelijken staat een per abuis nog levende andere echtgenote luidkeels te schateren, zodat hij de in streepjesbroek gestoken benen moet nemen. Ach neen, hij is zo weinig veranderd, nog steeds is hij de man die in de maatschappij door zijn onhandigheid niet slaagt, de stroper die in zijn eigen valstrikken raakt.

Nog steeds is er het lieve bloemenmeisje en het meisje dat, zoals hij, een invalide bemint, meer nog: dat een verregend katje, altijd terugkerend symbool van het zwerverschap bij Chaplin, onder haar jas koestert.

 

Toch kan men natuurlijk niet volhouden, dat deze verkleedpartij, uiterlijk en innerlijk, en hoezeer ook telkens weer door zijn tegendeel opgeheven, ongedaan gemaakt, van zin verstoken zou zijn. Er is wel degelijk iets veranderd, alleen niet het grondtype: de naïeve, belachtelijke zwerver, in conflict met de maatschappij, en het onderspit delvend. Ook dat is niet zo moeilijk uit te maken. Chaplin is van optimist... pessimist geworden, en erger dan dat. Het zwervertje dat, het beminde meisje aan de hand, aan het eind van de film een betoverende horizon tegemoet ging, is nu veranderd in een oude, in het nauw gedreven man, die tussen twee sombere mannen voor de guillotine gaat aantreden. ‘Ik breng u de vrede met God’, zegt de priester in de cel. ‘Met Hem heb ik geen last, mijn conflict is met de mensen!’ luidt het antwoord. Een diepe mensenhaat heeft deze film inderdaad doortrokken, meedogenloos en afgrijzenwekkend. Voor die sfeer is de openingsscène van ‘Monsieur Verdoux’ karakteristiek, de sfeer van het morbide burgermilieu, van koude haat en kleine rancune-ruzie, van mensen die niet kunnen samenleven. Met alle instellingen der burgermaatschappij drijft Chaplin in deze film de spot, met de kerk, het huwelijk, de vriendschap, de huiselijkheid, de opvoeding. ‘Always remember, violence begets violence’, vermaant hij met geheven huichelvinger zijn zoontje, die de kat aan haar staart trekt. Ja zelfs het meisje, dat hij wegens haar liefde voor een invalide man aanvankelijk spaart voor zijn experiment met het pijnloos vergif, behoudt geen krans van heilige onschuld: aan het slot keert zij terug als maîtresse van een... wapenfabrikant! Toch is die ijzerharde consequentie van zijn eigen misanthropie hem blijkbaar te machtig, want opnieuw spaart hij haar: zijn arrestatie nabij wetend, verscheurt hij het kaartje met haar adres, dat haar kan compromitteren!

De vrolijke humor (de broodjesdans, het ontwaken in de armen van een standbeeld dat onthuld wordt) heeft plaats gemaakt voor galgenhumor, de speelsheid is verdwenen. Inplaats van rolschaatsen te rijden met één been in de bocht onwetend boven een afgrijselijke afgrond, tart hij thans de dood bewust... en kan hem niet aan. Als hij reden heeft om aan te nemen, dat hij zijn eigen vergif heeft gedronken, wankelt hij in stervensnood, in doodsangst, de kamer uit. Zijn conflict met de mensen schijnt in het laatste stadium, en opnieuw wijst hij alle schuld af: wanneer de openbare aanklager in de rechtszaal, op hem wijzend, uitroept: ‘You have a monster before you’, wendt Henri Verdoux het hoofd om, en kijkt speurend achter zich... De laatste woorden, die de ter dood veroordeelde vrouwenmoordenaar mag spreken zijn

[p. 76]

zelfs niet minder dan satanisch: ‘I shall not loose my temper before I loose my head’, zegt hij, ‘but one thing I have to say. I see you all soon, very soon!’

 

Het is zinloos zich af te vragen of deze film geslaagd is. Want het staat vast dat zij ìs geslaagd, in zoverre Chaplin gerealiseerd heeft wat hij wilde uitdrukken, in beeld brengen: dat hij is, en gebleven is, wie hij was, maar dat hij de wereld en de mensen een diepe, cynische haat toedraagt. ‘Monsieur Verdoux’ is de triomfantelijke bekentenis van een nederlaag: Chaplin heeft zich verkleed en vermomd maar is dezelfde gebleven... alleen ziet hij geen toekomst meer. Aan de principes van het komische is hij niet minder dan vroeger trouw gebleven. Men herinnert zich dat Bergson als voorwaarden voor het lachen stelde, dat het komische karakter onsociabel zou zijn, dat het niet mag ontroeren, en dat het de aandacht van de daden af moet leiden naar de gebaren. Insociabiliteit van het personage, afwezigheid van ontroering bij de toeschouwer, en tenslotte het automatisme van de grondstructuur, dat in zijn botsing met de realiteit de basis legt voor het komische en tot gevolg heeft, naar Bergson's theorie, dat uit de komische persoonlijkheid een type ontstaat. Van dat type is Chaplin, hebben wij gezien, niet afgeweken.

Niettegenstaande de ‘zin’ van deze film, is ‘Monsieur Verdoux’ nog geen film met een moraal, hoe ijverig daarnaar ook is gespeurd. ‘Now go, before your philosophy corrupts me’, zegt Verdoux tot het meisje, dat hij een ogenblik tevoren het glas met vergif van de lippen genomen heeft. En zelfs is hij aan het eind van deze ‘comedy of murders’ naar de guillotine gegaan voordat hij met een filosofie zijn werk zou hebben... vergiftigd. Eerst heeft hij nog een, aanvankelijk geweigerd glas rhum gedronken. ‘I never tasted rhum’. Buiten is hij toen blijven stilstaan, hij heeft de longen volgezogen met lucht, en is verdwenen, langzaam kleiner wordend tussen de beide bewakers, de handen op de rug gebonden.

Tenslotte: Monsieur Verdoux is niet normaal, Chaplin vertelt het ons zelf. Hij heeft een vreselijke klap gekregen bij zijn ontslag, deelt een voormalige collega van de bank aan een vriend mee. Zijn invalide vrouw zegt bezorgd: Sinds je niet meer bij de bank bent, schijn je onder een vreselijke druk te leven. En Verdoux zelf, als wij hem oud en gebogen terugvinden, vlak voor de voltrekking, van zijn lot: ‘sedert mijn ontslag aan de bank leefde ik in een vreselijke droom, een nachtmerrie. Het verlies van mijn gezin deed mij daaruit ontwaken’. Dan is hij rijp voor de ondergang. Het herinnert aan de gedachte van een der personages uit de roman ‘Bewolkt Bestaan’ van Debrot: ‘Het leven van alledag was grauw geworden, het was alleen de krankzinnigheid die er enige zin aan kon geven.’

 

MAX NORD.