[p. 20]

J.O. Kalff
Angria en Gondal
Over de jeugdgeschriften der Brontë's

Charlotte Brontë schreef als kind van 12 jaar:

‘Our plays were established: Young Men, June 1826; Our Fellows, July 1827; Islanders, December 1827. These are our three great plays that are not kept secret... All our plays are very strange ones. Their nature I need not write on paper, for I think I shall always remember them... I will sketch out the origin of our plays more explicitly if I can. First, Young Men, Papa bought Branwell some wooden soldiers at Leeds; when papa came home it was night, and we were in bed, so next morning Branwell came to our door with a box of soldiers. Emily and I jumped out of bed, and I snatched up one and exclaimed, ‘This is the Duke of Wellington! This shall be the Duke!’ When I had said this Emily likewise took up one and said it should be hers; when Anne came down she said one should be hers. Mine was the prettiest of the whole, and the tallest, and the most perfect in every part. Emily's was a grave-looking fellow, and we called him ‘Gravey’. Anne's was a queer little thing, much like herself, and we called him ‘Waiting-boy’. Branwell chose his and called him ‘Buonaparte’.

 

March 12, 1829.

Dit ‘Young Men's Play’, de imaginaire verrichtingen van twaalf houten soldaatjes, ontwikkelde zich tot een eigen fantasiewereld, die vorm kreeg in een enorme productie van verhalen en gedichten, die de jeugd van de Brontës beheerste en op hun later leven en werken grote invloed had. Er bestaat een overweldigende hoeveelheid litteratuur waarin de romans van de Brontës en de magere gegevens over hun leven van alle kanten bekeken zijn; de ‘juvenilia’ echter, met een omvang gelijk aan het meer bekende werk, zijn voor het eerst, niet lang geleden, in het boek van Miss Ratchford20 uitgebreid behandeld en naar waarde geschat. In dit opstel wil ik een overzicht geven van dit weinig bekende deel van de litteraire activiteit der Brontës en enige aspecten van hun later werk belichten, die hierdoor begrijpelijker worden.

[p. 21]

Enkele biografische gegevens: vader Patrick Brontë, van eenvoudige Ierse afkomst, was dominee in Haworth, een dorp in een kale en verlaten streek van Yorkshire, de ‘moors’, waar Emily zo mee verbonden was. De moeder en de twee oudste zusjes stierven toen de andere kinderen nog klein waren. Charlotte werd geboren in 1816, daarna Branwell, Emily en Anne met ruim een jaar verschil. Charlotte leefde tot 1855; Branwell was al in 1847 gestorven, Emily en Anne kort daarna, allen aan de familiekwaal tuberculose.

In het spel met de twaalf soldaatjes, dat in 1826 begon, was dus de hoofdpersoon de Duke of Wellington, de held uit de Napoleontische oorlogen, die door de conservatieven ook daarna als een Churchill bewonderd werd. Zo ook door de kinderen Brontë, vroegrijp in lectuur en intellectuele ontwikkeling en al jong vurig geïnteresseerd in politiek. Zij fantaseren in de volgende jaren allerlei geschiedenissen over de Twaalf, en over de verdere figuren die nodig zijn om hun imaginaire rijk aan de Westkust van Afrika, Glasstown Country, te bevolken. Staatslieden, militairen, leeghoofden, schurken, dichters en kroniekschrijvers vertonen zich. Een maandblad blijkt nodig waarin de laatste twee categorieën zich kunnen uiten; dit wordt in 1829 ook werkelijk vervaardigd door Charlotte en Branwell, geschreven met de zelfs door een loupe nauwelijks te ontcijferen druklet-tertjes die deze en andere juvenilia voor studie zo moeilijk toegankelijk hebben gemaakt. Zij beschrijven verder ieder op hun eigen manier de stichting van Glasstown (later vertaald in Verdopolis), dat op sprookjeswijze wordt gebouwd met de hulp van Genii, geesten die Branwell en zijn zusjes voorstellen. Ook de aankomst van de doos met soldaatjes, in het hierboven geciteerde fragment door Charlotte verteld, wordt geromantiseerd op een manier die wijst op hun lectuur van de Duizend-en-één Nacht. Branwell geeft direct al een proeve van zijn bloederig militairisme als hij vertelt hoe de Twaalf op hun reis naar Afrika slaags raken met de Hollandse bezetting van een eiland. Na de overwinning worden man, vrouw en kind in een hok opgesloten, de Engelsen gaan slapen, om de volgende morgen hun slachtoffers op te blazen. Ook komt hier al een merkwaardigheid naar voren, die de verhalen houden als zij later hun primitief karakter verliezen: het ‘weer levend maken’, dat in het begin zelfs zonder voorwendsels zo wordt aangeduid. Het is iets vanzelfsprekends bij het spelen met soldaatjes, en had later economisch nut bij het voortzetten van de verhalenserie: men kon steeds weer dezelfde figuren gebruiken, die met grote liefde en ijver waren beschreven en zo een duidelijk gezicht hadden gekregen, en hoefde er toch niet van af te zien ze aan een

[p. 22]

gevecht of executie bloot te stellen, wanneer dat door Branwells bloeddorst werd geëist.

Charlotte schrijft in de volgende twee jaren een groot aantal romantische verhaaltjes, met een enkel grapje, en waarin al blijkt van de taalbeheersing die haar latere werk kenmerkt. De Hertog van Wellington is al spoedig op de achtergrond geraakt en het toneel wordt nu beheerst door zijn oudste zoon, Marquis of Douro (later Duke of Zamorna). De tweede zoon, Lord Charles Wellesley, speelt later een rol als auteur achter wie Charlotte zich verschuilt. In een serie geschreven portretten, wel het aardigste wat Charlotte in deze periode deed, vinden wij behalve deze jonge edellieden ook Young Soult, de dichter, het medium van Branwell. Charlottes opmerkingen over dit personnage slaan dan ook duidelijk - en raak - op haar broer: ‘His hair is dark, and he wears it frizzed in such a manner as to make one suppose he had lately come out of a furze bush. His apparel is generally torn and he wears it hanging about him in a very careless and untidy manner. His shoes are often slipshod and his stockings full of holes. The expression of his countenance is wild and haggard, and he is eternally twisting his mouth to one side or another. In his disposition he is devilish but humane and goodnatured. He appears constantly labouring under a state of strong excitement occasioned bij excessive drinking and gambling to which he is unfortunately much addicted. His poems exhibit a fine imagination but his versification is not good... His beginnings were small, but I believe his end will be great and that his name will be found on the pages of history with those of the greatest men of his native country.’ (1829). Voor de toekomst had zij alleen wat het alcoholisme betrof een profetische blik! Uit de portrettenserie blijkt dat de hoofdfiguren van Verdopolis voor Charlotte in het ongeschreven spel al gedecideerde karakters hadden gekregen. Wanneer zij nu het ene romannetje na het andere gaat produceren, wordt het Branwell te tam en brengt hij wat afwisseling door de ‘Great Rebellion’, een opstand tegen het Wellingtoniaans gezag, geleid door Alexander Rogue, die wordt voorgesteld als een demagoog, aanvoerder van een democratische partij, waarbij wellicht associaties in het spel zijn zowel aan de liberale tegenstand, die de historische Wellington in het parlement ontmoette, als aan de arbeidsonlusten in het Noorden van Engeland bij het begin van de industrialisatie. Branwell vertoont een voor zijn leeftijd opmerkelijke kennis van Engelse staatkundige instellingen, vooral de parlementaire procedure, waarvan die van Verdopolis een copie waren. Deze beschrijving van de revolutie door Branwell, die gedrukt ruim 60 pp. in beslag neemt,

[p. 23]

is een verhaal van eindeloze slachtingen en veldslagen, met weinig structuur of aardigheid; de stijl is vaak rommelig, maar soms opeens krachtig en helder; enkele regels als voorbeeld van het laatste:

‘I was awoke this morning by the sound of firing in the direction of Marchtown; it was loud and incessant. I hastily dressed and went into the street to gather news, but few persons were stirring. It was yet very early, probably 3 o'clock. The air was cool and raw, the sky covered with dark masses of clouds which thickened rapidly, but lay as if asleep in the iron heavens. All along the horizon was spread a pale line of light flushing the clouds for a little way up with a crimson glow. I listened but could hear no sound except the deep dull bursting sound of the cannon several miles distant whose repeated and measured charges suggested to me the idea of a funeral bell tolling the death of one of the great armies about to engage in fight before me.’

In dit verhaal vinden wij niet de meer verfijnde tekening van de karakters van de hoofdpersonen, zoals bij Charlotte. De revolutie eindigt tenslotte met een overwinning van het gezag en de dood van Rogue. Dit verhindert natuurlijk niet dat Branwell hem in een volgend verhaal laat optreden, waar hij de zeeroverij weer heeft opgevat, die hij vroeger al lange tijd had beoefend. Door een onwaarschijnlijke manoeuvre weet hij zich meester te maken van hand en hart van Lady Zenobia Ellrington en krijgt zo weer een plaats in de society van Verdopolis. Charlotte heeft al eerder deze Lady Zenobia beschreven: een temperamentvolle donkere schoonheid, bovendien onwaarschijnlijk geleerd - iets wat alleen de kinderen Brontë konden bedenken. Zij maakte toen vergeefs haar vurige avances naar de markies van Douro (Zamorna), die de zoet-lieve Marian Hume prefereert, beter passend bij Charlottes romantiek.

In 1831 ging Charlotte naar een kostschool in Roe Head. Branwell ging door met zijn kronieken van de Grote Revolutie; zij schreef in deze tijd niets, maar kwam na anderhalf jaar zelfstandiger en minder eenzijdig terug. Het belangrijkste gevolg van deze scheiding was dat Emily en Anne, die tot nu toe, hoewel niet schriftelijk, aan het Young Men's Play hadden meegedaan, hun eigen weg gingen en Gondal schiepen.

Charlottes verhalen worden na haar terugkomst wat realistischer, en zij richt haar aandacht af en toe op andere tonelen dan salons of parken. Zij maakt wel eens gebruik van de rare types die door Branwell gecreëerd zijn, maar doet dat met meer humor en gratie. Maar men stelle zich voor hoe haar tijdgenoten hadden gereageerd als zij van een jong meisje de beschrijving

[p. 24]

van een straattoneel hadden gekregen waar als vermaak kinderen gemaltraiteerd worden, die tijdgenoten waarvan een de auteur van Jane Eyre qualificeerde als ‘a person who liked coarseness.’ Zamorna gebruikt soms ook zeer weinig verheven taal. Zo heeft de samenwerking met Branwell er toe bijgedragen dat Charlotte vrij was van sommige taboe's, die in haar tijd het schrijven belemmerden, zeker voor vrouwen; een vrijheid, die zij in haar romans tenminste voor een deel heeft behouden. Zij houdt zich ook aan de gegevens van zijn politieke en militaire geschiedenis, maar heeft daar voornamelijk interesse voor als speelruimte voor haar personen. In ‘The Foundling’ houdt Charlotte zich ook bezig met de schurkenstreken van Alexander Rogue, maar de strijd heeft bij haar niet de vorm van grote officiële bloedbaden, maar van pesterijen in salons, vergiftiging, ja zelfs nog tovenarij. Hier vindt men ook de romantische liefdeshistorie van de serieuze Edward Sidney en de lichtzinnig-charmante Lady Julia; het is mooi deze te vergelijken met een scène uit hun huwelijk in een later fragment, waar Sidney als echtgenoot angstvallig de hand op de beurs houdt.

Ook Branwells historie ontwikkelt zich verder. Zamorna verslaat weer eens de Ashantees, een negervolk waar men al sedert het begin van de kolonisatie last van heeft; hun aanvoerder is Quashia, die als een van Zamorna's simpeler vijanden fungeert, omdat Alexander Rogue als Duke of Northangerland een rol van hoger orde moet spelen. Zijn verhouding tot Zamorna krijgt een tragisch karakter; een wederzijdse aantrekkingskracht kan uitbarstingen van haat niet verhinderen. Zamorna is nu met de dochter van Northangerland getrouwd. Zijn lieve vrouwtje Marian is soms dood, maar wordt door Charlotte ook wel als verlaten klagend voorgesteld. Deze scheiding zal wel Branwells werk zijn geweest. Northangerland ondersteunt zijn schoonzoon Zamorna, wanneer deze als beloning voor zijn militair succes een eigen koninkrijk opeist, waartoe het oostelijk deel van Glasstown country bestemd wordt.

Nu is Zamorna Koning van Angria; een nieuw stadium in het verhaal. De westkust van Afrika ziet er heel anders uit dan vijf jaar geleden. Het dromenland is geëvolueerd naarmate de Brontës zelf ouder werden, en de figuren hebben zich ontwikkeld, niet volgens psychologische wetten, maar doordat het verhaal een eigen leven heeft gekregen en evenzeer zijn schrijvers meeneemt als andersom. Zamorna ontplooit zich tot een Byroniaanse held, (Byrons invloed is trouwens overal in verhalen en gedichten duidelijk merkbaar), amoreel zoals de hele wereld van Angria en Verdopolis, waar slechts het criterium: ‘voor of tegen Zamorna?’ geldt. Zamorna stelt zich boven de wet, hij is te

[p. 25]

superieur om voor het welzijn van anderen meer dan oppervlakkige belangstelling te hebben, terwijl Northangerland (alias Rogue), twintig jaar ouder, geluk en leven van zijn omgeving bedreigt niet alleen uit eerzucht, maar ook uit misanthropisch plezier. Charlotte probeert hier een satanische grootheid te bereiken, die Emily later volledig zou weten te realiseren in Heathcliff. De broer van Zamorna, Lord Charles, achter wie Charlotte zich verschuilt bij het schrijven van haar zedebeelden, is verworden tot een raar aapje, een belachelijke spring-in-'t-veld, met als voornaamste eigenschap een enorme nieuwsgierigheid, die hij bevredigt door te luisteren naar het geroddel van het personeel der verschillende paleizen, of door te spionneren vanachter deuren en gordijnen, eens zelfs van boven af uit een kroonluchter. Zo is hij van alles op de hoogte en bruikbaar voor Charlottes doel.

Een groot aantal figuren, in hun onderlinge samenhang, is verder door Charlotte en Branwell tot ontwikkeling gebracht; de hele society van Verdopolis en Angria staat de lezer nu voor ogen. In deze korte weergave kan ik alleen iets van hoofdpersonen en -intrigue vertellen, al geeft dat maar een klein kijkje op heel dit schitterend gewemel. Wel kan ik een paar namen noemen, zonder die verder te plaatsen: zo is daar Thornton, voogd van Lord Charles, een stoer, rondborstig militair, dan de nobele Duke of Fidena, Lord Hartford, even aristocratisch als immoreel, Captain Tree, de uitgever wiens naam op de titelpagina van al de werken van Charlotte en Branwell voorkomt, Mina Laury, Zamorna's maîtresse, Louisa Vernon, een van Northangerlands dito's, Edward en William Percy, zijn verstoten zoons, in een typische verhouding van oudere en jongere broer, Robert King genaamd S'Death en Henri Montmorency, een plebejische en een meer voorname handlanger van Northangerland, Lord Lofty, een leeghoofdige jonge edelman, die door Zamorna in 't ootje wordt genomen - ik noem er maar een paar. De enorme omvang van deze verhalenserie maakt het mogelijk om dit grote aantal lieden zulke geprononceerde karakters te geven, dat er werkelijk iets met ze te beginnen valt.

Charlotte vindt het nu blijkbaar te kinderachtig om doden eenvoudig weer levend te verklaren of personen zonder excuus radicaal van karakter te laten veranderen, en maakt om dat te vermijden gebruik van de merkwaardigheid, dat bijna alle verhalen over Verdopolis of Angria op naam staan van een van hun bewoners: ze hoeft dus maar een ander te laten verklaren dat zijn voorganger gelogen of gefantaseerd heeft. Het eerste verhaal wordt dan iets als een droom in een droom.

Deze qualiteit van fantasie in het quadraat zit al in de opzet

[p. 26]

van ‘The Spell, an Extravaganza’, dat Charlotte, zoals zij met de titel aangeeft, ook in Angria-verband niet voor geschiedschrijving wil laten doorgaan. Lord Charles Wellesley, de ‘auteur’, splijt hier zijn broer in een (geheime!) tweeling, wat volgens een epiloog een poging is om diens krankzinnigheid aan te tonen. Een ingewikkelde intrigue brengt ons langs allerlei dramatische scènes, die hier en daar wat drakerig zouden kunnen aandoen, als wij niet merkten dat Charles (of Charlotte) ons bij de neus heeft en dat het een soort grapje is. Soort grapje, want in sommige scènes, waarin haar lievelingsfiguren optreden (zoals Mina Laury, trouw aan haar Zamorna tot in de dood en erger) heeft zij zeker weer een hoeveelheid gevoel verwerkt; zij kan niet laten met hen mee te leven, al is dit geschriftje wellicht niet meer dan een oefening in het opbouwen van een intrigue.

Angria, het rijk van Zamorna, wordt met enthousiasme ingericht. Alle jeugdige aristocraten, snobs en pretzoekers trekken erheen. In Verdopolis blijven alleen douarières en reactionnairen over, plus enkele schurken of vijanden van Zamorna (wat hetzelfde betekent.) De hoofdstad Adrianapolis (Adrian is een voornaam van Zamorna) verrijst als een marmeren paddenstoel aan de oevers van de Calabar. Branwell vertelt ons nauwkeurig hoeveel inwoners iedere provincie heeft, hoe de administratie werkt, beschrijft de kroning en de opening van het eerste parlement van Angria.

Ook op politiek gebied is Charlotte actief, wanneer zij bij de onvermijdelijke ruzies in parlement e.d. de partij van Zamorna schrijft, terwijl Branwell dat doet voor Northangerland (Rogue). Zij houdt zich verder weer voornamelijk bezig met het intiemere leven van haar personen, al krijgen ook openbare gebeurtenissen hun beschrijving als achtergrond van het menselijk spel. Speciale vermelding verdient uit haar ‘My Angria and the Angrians’ een merkwaardige opschepper, in wie wij Branwell herkennen, merkwaardig vooral als hij zich aan grootspraak te buiten gaat over zijn gedroomde toekomst, en als hij met minachting zijn zusters karakteriseert: (Charles Wellesley komt hem tegen op weg naar Angria en vraagt in een gesprek) ‘What are your sisters' names?’ ‘Charlotte Wiggins, Jane Wiggins, and Anne Wiggins.’ ‘Are they as queer as you?’ ‘Oh, they are miserable silly creatures not worth talking about. Charlotte's eighteen years old, a broad dumpy thing, whose head does not come higher than my elbow. Emily's sixteen, lean and scant with a face about the size of a penny, and Anne is nothing, absolutely nothing.’ ‘What! Is she an idiot?’ ‘Next door to it.’

Branwell richt een oorlog aan met de Ashantees, maar daar-

[p. 27]

mee niet tevreden, laat hij tenslotte Angria met een coalitie van de meest uiteenlopende vijanden slaags raken. En nog een ander gevaar bedreigt Zamorna. Hij heeft niet kunnen laten zich opnieuw te verbinden met Northangerland. Deze was teruggekomen uit de afzondering waarin hij zich, na de ruzies tijdens de totstandkoming van Angria, teruggetrokken had, en werd eerste minister. Dit blijkt noodlottig: terwijl Zamorna aan alle kanten belaagd wordt, maakt Northangerland het hem nog moeilijker door in Verdopolis zijn zoveelste revolutie te proclameren. Onder deze omstandigheden heeft ook Charlotte een ruime keuze uit dramatische tonelen: Zamorna's trouwe en hoogstaande Mina Laury smeekt of zij met hem mee mag op de veldtocht, wat hij in verband met het moreel van zijn troepen niet kan toestaan; Northangerlands moeder werpt haar zoon zijn verraad voor de voeten, het hart gebroken nu zij inziet dat zij een Judas ter wereld heeft gebracht; en vooral: Zamorna besluit zijn vrouw Mary Henrietta, de fiere dochter van Northangerland, te verstoten en te laten wegkwijnen, om zo de vader in het hart te treffen op een van de weinige plaatsen waar het niet van steen is. De wegkwijnende en soms stervende Mary is onderwerp van verschillende verhalen en verzen; die van Charlotte zijn betere lectuur dan Branwell's geschiedenis, want de cumulatie van vijanden, revolutionnairen en zomaar schurken is zodanig, dat men het niet meer kan bijhouden. Zijn sterfscène van Mary mist zijn dramatisch effect door lange beschrijvingen en eindeloze laatste woorden.

In 1835 gaat Charlotte, nu als onderwijzeres, naar de school in Roe Head. Emily gaat mee als leerling. Zij voelen zich beiden doodongelukkig, Emily zozeer, dat zij maar weer naar huis wordt teruggehaald. Als Charlotte hier later over schrijft, zegt zij dat zij de enige was die wist wat er met haar zuster aan de hand was. Wij weten dat nu ook: haar heimwee gold Gondal. Charlotte was er zelf niet beter aan toe; in fragmenten uit deze tijd vergelijkt zij Angria met een ark die het enige is wat op de verlaten zondvloed van haar wereld drijft. Weg van huis kan zij er niet over schrijven, durft er zelfs nauwelijks over te denken. Zij leeft dagenlang op een Angria-stukje dat Branwell haar stuurt. Toch begint zij zelf ook weer; zij kan niet zonder wat zij noemt dit ‘system strange as some religious creed.’ ‘I cannot enter into any continued narrative’, klaagt zij: maar er gaat juist een bijzondere charme uit van deze wisselende, aaneengeregen impressies, slechts bijeengehouden doordat zij passen in de bekende Angriaanse verhoudingen en binnen het raam van Branwells calamiteuze mannen-historie. Haar taal wordt anders nog lang niet onsamenhangend: zij kan een syntactische

[p. 28]

constructie maken van twee bladzijden lang, zonder dat het gewrongen wordt. Zij beheerst haar klassieke Engels zo, dat zij ook koorddansend elegant kan blijven. Zij maakt ons trouwens niet in slaap door een al te fraaie opeenvolging van mooi-geconstrueerde perioden, maar brengt afwisseling door kortere zinnen en puntige uitdrukkingen.

Is Charlotte ongelukkig, Zamorna is er ook slecht aan toe. Zijn ster daalt. Charlotte citeert de kranten van Angria die als hyena's op hun vroegere meester aanvallen, en beschrijft een veiling in Douro Villa waar onder gejoel de bezittingen van Zamorna worden verkocht. Zijn schilderij komt in handen van een kroegbaas, die het met bijschildering van een zotskap en een pot bier als uithangbord wil gebruiken. Tenslotte laat Branwell Zamorna zijn laatste slag verliezen, zijn hele leger wordt vernietigd, hijzelf gevangen genomen en naar Verdopolis gevoerd, waar Northangerland als dictator troont. Veel plezier heeft die daar niet van: zijn medestanders zijn van een twijfelachtige betrouwbaarheid, zijn dochter sterft de kwijndood en zijn geweten kwelt hem tegenover Zamorna. Zozeer, dat hij niet er toe kan komen diens doodvonnis uit te voeren, maar hem naar een ballingsoord stuurt op zijn oude piratenschip de Red Rover onder S'Death. Grote commotie ontstaat, wanneer hij dit aan zijn rotgenoten meedeelt, die zich samen al zaten te verheugen over hun wraak op Zamorna; Quashia had diens zoon met een roodgloeiend ijzer de ogen uitgestoken (‘hissing and searing into the brain’ volgens Branwell) en was van plan dat persoonlijk aan de vader mee te delen.

Is het gezocht om verband te leggen tussen Charlottes verblijf in Roe Head en de ballingschap van Zamorna? Zeker is het begrijpelijk dat zij over het laatste een lang gedicht gaat schrijven, een van haar best afgewerkte producten. Het is een monoloog die Zamorna in zijn verbeelding tot Northangerland richt. Hij bemijmert hun verhouding, en zijn nog steeds ongeschokt besluit om zijn vrouw Mary als wraak op haar vader te laten sterven. S'Death, schipper van het bailingsschip, weet met zijn piratenervaring wel iets beters te bedenken dan deze wegkwijnerij: Zamorna had zijn Mary mee aan boord moeten nemen, en haar oude tedere gevoelens weer moeten opkweken; en op een zomernacht, zo spreekt de oude schurk, had hij haar, zonder haar sluimer te verstoren, naar dek moeten dragen en ‘have given her to the bosom of the sea’.

 
‘It would look well, says Sdeath, to see her sinking,
 
All in white raiment, through the placid deep,
 
From the pure limpid water never shrinking,
[p. 29]
 
Calmly subsiding to eternal sleep,
 
Dreaming of him that's drowning her, not thinking
 
She's soon to be where sharks and sword-fish leap;
 
And, if she rose again a few days hence
 
Looking like death, it would but stand to sense.’

Zoiets kon een meisje van twintig onder de regering van Victoria beter niet aan anderen laten lezen. Vooral de weinig romantische laatste twee regels. Men kan hier ook niet, zoals hierboven aannemen dat het zonder meer op Branwells bloederige verhalen is geïnspireerd; de gemenigheid is hier te subtiel, wordt te smakelijk opgediend, en subtiliteit, immers, is niet Branwell's fort. Verderop in dit vers vertelt Zamorna hoe zijn liefje Mina Laury zich aan boord smokkelt, tegen wie hij zich eerst afwijzend gedraagt uit loyaliteit tegenover zijn stervende Mary.

Wat ik zoëven zei over de coïncidentie van Charlotte's en Zamorna's ballingschap impliceert een gezichtspunt: dat Zamorna voor Charlotte niet alleen een mannelijk droombeeld is, maar dat zij zich ook met hem identificeert. Te bewijzen is het natuurlijk niet, maar ik meen het zelfs op te merken in zijn verhouding tot een flink trouw dapper meisje als Mina Laury, dat daarin alleen maar object is; zij heeft niets van een Jane Eyre. Toch kan men zeggen dat Charlotte, al wordt zij nog zo door Angria als geheel beheerst, genoeg distantie van haar figuren houdt om met ze te blijven spelen, om niet van één ervan ‘slachtoffer’ te worden.

Terwijl Zamorna, blijkbaar van het schip ontvlucht, in Frankrijk rondzwerft (een fantasie-Frankrijk tegenover de mond van de Niger), is Angria er ongelukkig aan toe. Northangerland, dictator in Verdopolis, stelt over Angria een regering van de meest uitgezochte schurken aan, die daar met hun troepen enorm huishouden, moordend, verkrachtend en brandstichtend op het land, als jachtwild beschouwend de loyale boeren die in woeste streken ondergedoken zijn. Maar deze toestand duurt niet lang. Trouwe aanhangers van Zamorna zetten de strijd tegen de onderdrukker voort. Tenslotte keert hij zelf terug, stelt zich aan het hoofd van zijn troepen en trekt zegevierend op naar Verdopolis.

Na de overwinning begint weer een kalmer periode van politiek en society-leven. Northangerland wordt na enige tijd weer in genade aangenomen en mag als simpel particulier in Angria zijn dagen slijten; Charlotte en Branwell konden iemand met wie zij zolang hadden meegeleefd niet blijvend opzijzetten. Wij treffen hem aan in zijn landhuis, met geaffecteerde verfij-

[p. 30]

ning op een sofa kwijnend, en zich ergerend, aan Zamorna, die hem daar komt taquineren, maar die hij toch niet goed zou kunnen missen. Zij hebben beiden aan romantische grootheid verloren, maar aan menselijkheid gewonnen. De tendens, die aldoor al merkbaar was, zet zich voort: Charlotte legt zich in deze laatste periode nog meer toe op de beschrijving van reële en alledaagse menselijke verhoudingen (al waren ze voor Haworth nog lang niet alledaags!) In een manuscript dat door Miss Ratchford beschreven wordt vinden wij een scène, waarin een onaanzienlijk meisje, gouvernante, (en zuster van een weerzinwekkende drankzuchtige raté: vergelijk Branwell) door haar geestelijke qualiteiten de liefde opwekt van een aristocraat, welke haar voorstelt zijn maîtresse te worden, zoals Rochester dat later aan Jane Eyre zal doen. Hier wordt het belangrijkste verschil tussen juvenilia en later werk doorbroken: Charlotte komt voor het eerst zelf in Angria binnen.

Al eerder had Charlotte zich verwijten gemaakt dat haar geest zo volledig in beslag werd genomen door Angria, dat zij haar Bijbel er voor vergat. Zij voelt het als een ongeoorloofd en steriel genoegen, ook omdat zij nooit door publicatie haar medemensen er in kon laten delen. In 1839, 23 jaar oud, neemt zij tenslotte, toch weemoedig, afscheid van Angria:

‘I have now written a great many books and for a long time have dwelt on the same characters and scenes and subjects. I have shown my landscapes in every variety of shade and light which morning, noon, and evening - the rising, the meridian and the setting sun can bestow upon them. Sometimes I have filled the air with the whitened tempest of winter: snow has embossed the dark arms of the beech and oak and filled with drifts the parks of the lowlands or the mountainpass of wilder districts. Again, the same mansion with its woods, the same moor with its glens, has been softly coloured with the tints of moonlight in summer, and in the warmest June night the trees have clustered their full-plumed heads over glades flushed with flowers. So it is with persons. My readers have been habituated to one set of features, which they have seen now in profile, now in full face, now in outline, and again in finished painting - varied but by the change of feeling or temper or age; lit with love, flushed with passion, shaded with grief, kindled with ecstasy; in meditation and mirth, in sorrow and scorn and rapture; with the round outline of childhood, the beauty and fulness of youth, the strength of manhood, and the furrows of thoughtful decline; but we must change, for the eye is tired of the picture so oft recurring and now so familiar.

‘Yet do not urge me to fast, reader: it is no easy theme to

[p. 31]

dismiss from my imagination the images which have filled it so long; they were my friends and my intimate acquaintances, and I could with little labour describe to you the faces, the voices, the actions, of those who peopled my thoughts by day, and not seldom stole strangely even into my dreams by night. When I depart from these I feel almost as if I stood on the threshold of a home and were bidding farewell to its inmates.When I strive to conjure up new inmates I feel as if I had got into a distant country where every face was unknown and the character of all the population an enigma which it would take much study to comprehend and much talent to expound. Still, I long to quit for awhile that burning clime where we have sojourned too long - its skies flame - the glow of sunset is always upon it - the mind would cease from excitement and turn now to a cooler region, where the dawn breaks grey and sober, and the coming day for a time at least is subdued bij clouds.’

 

In het voorgaande gaf ik de hoofdlijnen van het Angria-verhaal, zoals dat naar voren komt uit de fragmenten die ik onder ogen kon krijgen. Omdat het zo weinig bekend is, trachtte ik een algemene indruk te geven en beperkte mij niet tot analytische beschouwingen. Van de charme van Charlotte's Angria; de vaak overtuigend getekende personen, de amusante conversaties, de landschappen, haar sarcastische beschrijving van een dissenters-kapel of de perikelen van een kale jonker kan men een werkelijke indruk slechts krijgen uit tientallen bladzijden citaat. Daarom wil ik hier nog aan toevoegen, dat de lectuur van Angria ook de moeite waard is uit een ander oogpunt dan dat van de biograaf of invloeden-zoeker - het oogpunt van de lezer. Tenslotte is litteratuur er om gelezen te worden, naïefweg gelezen. Angria is voor mij van meer menselijk belang dan bijvoorbeeld heel het fraai-gepolijste werk van Jane Austen; dat men bij het eerste wat nonsens op de koop toe moet nemen (soms delicieuze nonsens trouwens) wordt ruim uitgewogen door het geloof dat Charlotte in haar schepping had, en dat zij ook op haar lezer weet over te brengen. De latere Angria-fragmenten kunnen zeker een vergelijking met haar romans doorstaan. Men kan de eerste zeer wel als een leerschool voor de laatste beschouwen, waar bijvoorbeeld het overtuigend realiseren van emotionele toestanden, dat Charlotte typeert, nog in een ontwikkelingsstadium is, maar daartegenover blijkt uit Angria veel bewegelijkheid van geest, die later verloren is gegaan.

Over Branwell kan het oordeel niet zo gunstig zijn; het is waar dat hij soms in zijn proza een onmiskenbare aanleg ver-

[p. 32]

toont, en in zijn poëzie, vooral in zijn vaak zeer goede Horatius-vertalingen, komen regels voor van een peil, dat Charlotte eigenlijk nergens bereikt; maar telkens bederft hij alles weer, zoals hij ook zijn eigen leven bedorven heeft; veel van zijn verhalen en kronieken worden vervelend door hun pompositeit en langgerektheid, zijn mensen krijgen weinig kleur. Daarvoor moet Charlotte steeds weer zorgen.

Voordat wij verder op de verhouding tussen Charlotte's juvenillia en haar romans ingaan, moeten wij omkijken naar de twee jongste Brontës, die wij in 1831 achterlieten toen ze een eigen spel hadden opgezet. Helaas is hier niet veel over te vertellen. Al het proza, waarin hun rijk van Gondal werd gerealiseerd, is verloren gegaan. Om iets ervan te weten te komen hebben wij slechts enkele dagboekfragmenten, en de gedichten van Emily. Deze hebben een merkwaardige geschiedenis. Emily en Charlotte hebben in hun uitgaven alle sporen van Gondal verwijderd door de titels en de eigennamen te vervangen, hele stukken weg te laten en andere toe te voegen, waardoor soms de hele strekking van een gedicht is veranderd. Zij hebben uit een vers waar boven staat ‘Julian M. and A.G. Rochelle’ twee stukken gepubliceerd onder de titels The Visionary en The Prisoner. Het eerste bevat twaalf regels van het oorspronkelijke vers, waarin Julian M. naar een zeer concrete A.G. Rochelle uitkijkt, met acht regels van Charlotte, (Emily was toen al dood,) waardoor men zich een meisje is gaan voorstellen (Emily zelf) dat naar een geliefd visioen of een visionnaire geliefde uitkijkt! Nu Emily's verzen langzamerhand in de oorspronkelijke staat aan het licht zijn gebracht blijkt, dat daarvan vele, zo niet bijna alle, op Gondalverhoudingen slaan. In de nieuwe uitgave van Emily's poëzie naar de manuscripten21 geeft de reeds genoemde Miss Ratchford zelfs een rangschikking van een gedeelte ervan als een epos van Gondal. Dat thuisbrengen wordt nog moeilijker gemaakt doordat Emily haar verzen niet, zoals Charlotte schreef in de volgorde van het verhaal waar zij betrekking op hebben. Het zijn meest lyrische reminiscenties aan gebeurtenissen die zij wellicht jaren tevoren in haar Gondal-geschiedenis beschreven heeft, en die in haar geest zijn blijven leven.

Uit deze weinige gegevens krijgen wij enige indruk van wat Gondal moet zijn geweest. Het ziet er heel anders uit dan Angria. Hier geen prachtige steden of salonromantiek. Het is een eiland in het Noorden van de Pacific, woest en onherbergzaam, waarop een trots en vrijheidlievend ras woont. De gebeurtenissen spelen zich vaak in de vrije natuur af en Emily's mensen

[p. 33]

kennen niets vreselijkers dan gevangenschap. Hier worden geen doden levend gemaakt: in meer dan een Gondal-gedicht klaagt een man of vrouw over de scheiding voor altijd van de geliefde. In deze sfeer heeft zelfmoord ook zijn plaats, die in Angria voor zover ik weet ontbreekt. Later wordt de mogelijkheid tot gevarieerde handeling vergroot door de ontdekking van een tropisch eiland in het Zuiden van de Oceaan, dat door de Gondalianen gekoloniseerd wordt - toch hebben zij heimwee naar hun gure vaderland. Merkwaardig is verder dat deze cyclus als hoofdpersoon een vrouw heeft. Zij komt na een gelukkige jeugd in allerlei avonturen terecht; haar oorspronkelijk zachtmoedige aard wordt steeds harder. Zij verliest haar koninkrijk, wint het weer terug, maar wordt tenslotte aangetroffen op de ‘moors’, zwervend met een enkele getrouwe, en wij zien haar vermoorden door een nobele schurk, die daarmee de liefde tracht te verwervan van een vroegere, thans hatende, vriendin van het slachtoffer. Dit laatste is een stukje reconstructie van de intrigue van Gondal, zoals Miss Batchford die beproeft; zo'n stuk geraamte is op zichzelf natuurlijk niet aantrekkelijk, maar, zoals sfeer en feiten van de gedichten helpen om ze tot een snoer te rijgen, zo helpt dat snoer weer om de gedichten beter te begrijpen.

Emily nam geen afscheid van Gondal; in dezelfde tijd als Wuthering Heights schreef zij een lange Gondal-ballade, die iets van dezelfde sfeer heeft, en in een aanduiding van de doelloosheid van de wraak verwantschap vertoont met dat boek; het wraakmotief in Wuthering Heights vindt men geanalyseerd in een superieur essay van Vestdijk (in De Poolse Ruiter). Anderhalf jaar later, een half jaar voor haar dood, schreef zij nog de eerste regels van een verbeterde versie. Men kan bij haar dus geen tegenstelling maken tussen jeugd-geschriften en volwassen werk, in die zin dat het ene haar Gondal-fantasieën zou omvatten en het andere uit Wuthering Heights zou bestaan. Hier ligt ook een gedeeltelijke verklaring voor het uitzonderlijk karakter van dat boek. Het is een verhaal van de Gondal-soort, dat, omdat het voor publicatie bedoeld was, een Yorkshire-kleed heeft gekregen. Men kan ook zeggen dat Emily voor het publiek een Yorkshire-roman heeft willen schrijven, maar niet anders kon dan de hoofdfiguren en hun verhoudingen op Gondalwijze behandelen, wie weet zelfs aan Gondal ontlenen. Het komt op hetzelfde neer, verschil is er alleen in de graad van bewustheid waarmee Emily deze wolf met een schaapsvel trachtte te omkleden. (Die wolf is daar gelukkig niet tammer op geworden.) Dat Emily werkelijk in weltfremde naïveteit dacht, dat het in York-shire zo toeging, is wel zeer onwaarschijnlijk. De knecht Joseph is bijvoorbeeld heel realistisch getekend.

[p. 34]

Het ‘monolithisch’ karakter van Wuthering Heights zou dan meer speciaal daarin kunnen liggen, dat dit boek, aansluitend op de Gondal-cyclus, in zekere zin een kinderverhaal gebleven is; dat daarom de gevoelens, de wraakzucht, de passie hierin een compleetheid, een zuiverheid (in de zin van homogeniteit) en een schijnbare a-sexualiteit hebben zoals men alleen bij kinderen aantreft. Bij Emily is deze gevoelswereld intact gebleven door de continuïteit van haar Gondal-beleving, en doordat de weinig storende invloeden van buiten waren. Daarbij komen de volwassen vorm en techniek van Wuthering Heights, waardoor het pas zijn doordringendheid krijgt. Wij zijn immers niet gewoon om de tragiek van echte kinderen au sérieux te nemen. Het kan dus wel zijn dat de Gondal-verhalen niet zoveel indruk op ons zouden maken als Wuthering Heights; dat Emily bij de eerste teveel een spel speelde om ons in de gevoelens, in de waarheid van haar personen te laten geloven. Hoe het ook zij, alles is verloren gegaan behalve de gedichten en die zijn vaak echt genoeg. Bij dit alles blijft Emily's genie natuurlijk primair; deze alinea bevat alleen een opmerking over een bepaalde wijze waarop het zich geuit heeft.

Ook bij Charlotte kunnen wij een parallel trekken tussen juvenilia en later werk. Haar stijl vertoont een ononderbroken ontwikkeling. Is er in de inhoud een zelfde essentieel verband te vinden als ik bij Emily meende te moeten aannemen? Miss Ratchford meent van wel. In een gedétailleerde ontleding toont zij aan dat de personen en de elementen van de intrigue van The Professor, Jane Eyre en Vilette, en in mindere mate ook van Shirley, geïnspireerd en zelfs gecopieerd naar zijn voorbeelden uit Angria. Een bijzondere rol speelt het gegeven van de broeders Percy, die geen vader hebben die hun pad in de maatschappij effent, en waarvan de oudste, een harteloze self-made zakenman, de gevoelige jongste terroriseert, tot deze zich weet los te maken en zijn edeler karakter te ontplooien. In The Professor vinden wij ze precies zo terug, in Shirley zijn ze wat door elkaar heen gelopen. Dit gegeven blijkt Charlotte zo fascinerend, of bruikbaar, gevonden te hebben, dat zij het verschillende malen heeft trachten uit te werken, ook in de vijfjarige periode tussen haar afscheid van Angria en haar eerste roman.

Dat verschillende figuren in Charlottes romans als het ware uit het niets komen (en evenzo, zelfs letterlijk, Heathcliff bij Emily) met een suggestie van een verborgen achtergrond, wordt nu duidelijk: zij komen uit Angria. Miss Ratchford voert de geheimzinnige correspondent van William Crimsworth en de geliefde van Hunsden uit The Professor op Angria terug, en men kan ook denken aan de krankzinnige vrouw van Rochester

[p. 35]

uit Jane Eyre; zij is wel niet onverklaard, maar toch zeer onwaarschijnlijk.

Dit gebruiken van oud materiaal is op zichzelf niets uitzonderlijks. Een schrijver verwerkt in het algemeen zijn eigen levenservaring, misschien ook zijn vrienden en kennissen in zijn romans. Men heeft Charlotte dan ook geregeld op deze wijze trachten te ‘verklaren’: de ondervinding die zij in haar boeken verwerkte zouden terug te brengen zijn op haar verblijf in Brussel en een ongelukkige liefde voor het hoofd van de school waar zij was. Deze theorie verliest veel van haar arbeidsterrein door de exploratie van Angria. Charlotte zocht haar materiaal waar het overvloedig aanwezig was, in haar herinnering aan de vele honderden bladzijden juvenilia.

Toch kan ik niet, zoals Miss Ratchford, de romans van Charlotte als een aan de eisen voor publicatie aangepaste voortzetting van Angria beschouwen. Hoeveel figuren ook op Engelse bodem het spel van Angria dóórspelen, de belangrijkste, zeker in Jane Eyre en Villette, is nieuw: de hoofdpersoon, want dat is Charlotte zelf. Niet dat zij zo vaak haar eigen ervaringen beschrijft: zij speelt bijna steeds mee in een Angria-omgeving, maar blijft zichzelf; zij vereenzelvigt zich met Jane Eyre, en deze blijft in haar verhouding tot Rochester, de fiere gouvernante, die Charlotte was op een ongelukkige soirée die Thackeray eens te harer ere hield.

Er is dus een groot verschil tussen Angria en in ieder geval de twee belangrijkste romans; Charlotte heeft als het ware direct belang gekregen bij de inhoud van haar verhaal. Deze boeken hebben een karakter dat men vergelijkenderwijs en soms letterlijk autobiografisch kan noemen, en een persoonlijke verhaaltoon.

Het is waar dat deze persoonlijke toon aan Jane Eyre en Villette een sonoriteit van gevoel geeft, die we in Angria niet vinden. Maar dit laatste heeft daartegenover vaak een lichtvoetigheid, een humor en een gracieuze ironie die de latere boeken missen: daar is immers de ernst ernst, zij beschrijft serieus en moeilijk leven en gaat maatschappelijke problemen te lijf. Charlotte had veel plichtsgevoel, het schrijven van haar latere boeken was voor haar een, zij het aantrekkelijke, taak. Angria daarentegen was puur plezier en escapisme.

Branwell en Anne hebben in deze laatste bladzijden geen bespreking meer gevonden. Zij beiden hebben hun voornaamste rol gespeeld in de samenwerking met hun partners. Want ik geloof dat Emily, en zeker Charlotte, nooit zóveel plezier in hun scheppingen hadden gehad als die waren ontstaan zonder het samen-beleven met de geliefde broer of zuster.

[p. 36]

Hiermee ben ik aan het eind gekomen van mijn opmerkingen over Angria en Gondal. Het is duidelijk dat zij slechts een klein gebied bestrijken van het terrein dat door de studie der juvenilia ontsloten wordt. Men zal daar wellicht oplossingen vinden voor nog vele raadsels, die de Brontës aan hun bestudeerders schenen op te geven. De voorstelling van een wereldvreemd dorpsmeisje met een mystieke mijmerziel, die in een plotselinge sprong-variatie het wonder van Wuthering Heights voortbracht, blijkt ongegrond te zijn; het wonder ligt ergens anders. Iets dergelijks kan men van Charlotte zeggen. Wel was men in latere tijd al op deze voorstellingen teruggekomen en had meer nadruk gelegd op de uitgebreide lectuur van de Brontës, op litteraire invloeden; maar nu blijkt dat deze in hun romans slechts doorgedrongen zijn via een langdurige assimilatie in de juvenilia. Overbodig en onjuist blijkt ook de theorie van Branwells bijzondere invloed op Emily.

Maar alle interessantheid zou het lezen van deze kinderverhalen nog niet aantrekkelijk maken, als daar niet de overgave en het plezier uit spraken, de intelligentie en de fantasie, waardoor ze uniek zijn



illustratie

20Fannie E. Ratchford, The Brontës Web of Childhood, Columbia University Press, New York 1941.
21C.W. Hatfield, The complete Poems of Emily Jane Brontë, Columbia, University Press, New York 1941.