[p. 37]

[J.J. van Geuns: gedichten]

Bij het graf van mijn tweelingbroeder

 
Ik heb mijn tweelingbroeder zoo begraven
 
Dat als des nachts zich heft uit het geboomte
 
De roep der vogels (dat wie 't hoort in droom te
 
Wandelen schijnt) ook híj zich daaraan lave.
 
 
 
Dit was de laving die het meest hij lief
 
Gehad heeft toen zijn weg nog ging door 't leven:
 
Te toeven in de nachtelijke dreven
 
Als zich tersluiks een vogelstem verhief.
 
 
 
't Is dáárom dat ik zijn' herinnering
 
De nachten meer gewijd houd dan de dagen:
 
Meer dan den dag, die, een metalen wagen,
 
In 't langsrijden doet rinklen ieder ding,
 
Den nacht, waarin het loover siddren ging
 
Wanneer eenmaal de vogel had geslagen.

Meisje's klage

 
Hoe maakt die wijs mij nu zo moe,
 
Die 'k eenmaal zong bij 't veer?
 
Ik doe mijn groene luiken toe
 
Voor 't naadrend najaarsweer.
 
 
 
Daar is een eenzaam korenveld,
 
Een veld hier ver vandaan,
 
Waarboven nacht zijn sterren stelt,
 
Nu 't oogsten is gedaan.
 
 
 
Hoe woelig gaat nu de rivier
 
In 't naadrend najaarsweer!
 
Ik weet: mijn liefste is niet meer hier;
 
'k Wacht eenzaam bij het veer.
 
 
 
Hoe vaak heeft hij mij vergezeld
 
Bij 't nachtlijk huiswaarts-gaan.
 
Mijn liefste ligt in 't korenveld,
 
Kan nimmer òp meer staan.
[p. 38]

Reisnacht

 
Hoorde ik niet een venster klinken,
 
Deuren dicht en open gaan,
 
Zag 'k niet straks het licht der maan
 
Op beboschte bergen zinken?
 
Zoo kwam 'k aan deez' herberg aan.
 
(In welk vroegere bestaan
 
Zag ik reeds dit leidak blinken?)
 
 
 
Alles wart zich nu dooreen
 
Wat vandaag me is overkomen.
 
Is het waken, is het droomen,
 
Dat zijn spel drijft door mij heen?
 
 
 
Paardgetrappel.... kindergroet....
 
't Zingen van een kolenbrander....
 
Alles valt weer uit elkander,
 
Als het even mij ontmoet.
 
Waak ik, droom ik? Aan den stander
 
Hangt mijn jas en groene hoed!

Kwatrijn

 
Er is een wel voorbij de laatste hutten
 
Waaruit ik duizend liederen kan putten.
 
't Is dáár dat van 't Onzienlijke mij scheidt
 
Een oude muur die niet meer is te stutten.

J.J. van Geuns