52. E. du Perron aan M. ter Braak
Brussel, Vrijdagavond. [10 April 1931]
Beste Menno, Vanmorgen schreef ik je een blaadje, dat ik in een brief sloot aan Truida. [...]
Ik zou Nietzsche verdomd graag eens compleet willen lezen, maar een behoorlijke Nederl. vertaling bestaat niet, en Duitsch lezen ontneemt me alle genoegen. - Accoord over Bringolf. Het 3e deel ben ik nog door kunnen komen, dank zij een soort vreemdelingenlegioen-accent, maar het 4e is heelemaal belabberd: Bringolf, als ex-krijgsheld, bezig zich een plaats te heroveren in de burgermaatschappij; de man van het kaftje, in één woord! Het aardigste vond ik misschien toch wel het ‘mondaine’ deel, de schneidige man op jacht naar een rijk huwelijk. En Zuid-Amerika is ook nog heel goed.
Je stuk tegen Anthonie vind ik natuurlijk uitstekend. Maar je krijgt hem hierdoor niet als ‘vijand’ - op geen stukken na niet! (Ik ben niet met hem gebrouilleerd, ik vind het daarvoor eig. toch weer een veel te goede kerel; maar in eenig contact met hem heb ik absoluut geen ‘hoop’.) Je bezorgdheid over zijn geestelijke corpulentie heeft ook iets administratiefs, zou iemand kunnen zeggen, maar dat geeft niet; wat men duidelijk voelt, is dat die bezorgdheid niet zóó groot is, en meer aanleiding dan drijfveer tot dit stuk. Ik ga met spanning uitkijken naar het materiaal dat zich gaat opeenhoopen voor een derde bundel in de serie van Stols (die nogal aardig ontvangen wordt, hoorde ik vanmiddag). Die 3e bundel moet nòg beter zijn weer dan M. tegen M. [...]
(Over komst in Holland schrijf ik nader, niets is nog zeker.)
Je Eddy