274. E. du Perron aan M. ter Braak
Bellevue, Donderdag. [8 December 1932]
(Ik ga straks naar het Holland-huis van de Cité Universitaire!)
Beste Menno, Zou je niet zelf [...] schrijven, om [...] de zaak uit te leggen. [...] In ieder geval zou ik Coster nu maar laten uitvoeren; in het ergste geval zouden we de ontbrekende gelden van iemand kunnen leenen en misschien kan ik later van copy of zoo nog iets mee (terug) betalen. Ik kreeg nu van allerlei de deur uit: dat stuk over het detective-verhaal (wil je mij het duplicaat dat ik je zond gauw terugzenden, ik moet er nog dingen in veranderen, o.a. over Marie Rogêt), het poëzie-stuk voor Forum, een stuk over tien verhalen van Poe door Stols uitgegeven met houtsneden van Buckland Wright voor D.G.W., een vertaling van Larbaud's Hautes et Basses Classes en Italie, naar W.S. Landor: 31 blzn. Ms., alles bij elkaar niet kwaad, ofschoon ik nog een fl. 50.- aan Zijlstra schuldig ben, die van de opbrengst hiervan afgaan. (Na het stuk over de poëzie ben ik wschl. nòg niet klaar.)
Las je de rijmen van Hendrik de Vries? Ik vind die grap aller-
aardigst, al krijgen we allemaal een veeg uit de pan. Het stuk Coster spreekt is meesterlijk.
Hierbij ingesloten een lijstje van Meredith, in chronologische volgorde. Ik heb de ‘beroemde’ aangestreept, ofschoon het niet geheel zeker is dàt het de beste zijn.
Ik zend je in ieder geval nog iets, en beschouw de Gamiani nu toch maar wel als ‘gekocht’. Vroeger of later vind ik nogwel een passend cadeautje. Ik wou alleen dat het iets was, waar je echt iets aan had.
Die aanteekeningen van mij zijn door Pia bijgewerkt. Niet dat ik er bepaalde fouten in gemaakt had, maar sommige dingen waren niet ‘helder’ genoeg voor een Fransch verstand en andere niet ‘licht’ genoeg. Ik wou dat ik werkelijk in het Fransch kon schrijven, misschien deserteerde ik dan wel uit de Hollandsche bellettrie. En toch - psychologisch lijkt dit me nog onwaar!
Jammer dat je [...] dus niet de inwijder wilt zijn, de zachte ‘oudere’ man, je weet wel, die de defloratie met kunst en vliegwerk volbrengt, ‘de boucher éloquent’ volgens Méral, waaraan de vrouwen de pest zouden moeten hebben, maar waar de mallootigheid, die een erfzonde van Eva moet zijn, ze juist zoo vaak aan verkleeft. ‘Je m'en fous comme de mon pucelage’ is essentieel géén vrouwelijke logica. Je hebt dus misschien de kans laten glippen om een onuitwischbare indruk te maken op een vrouwen... hart. (Pierre Louijs: ‘Ne dites pas: mon con, dites: mon coeur.’) Met al de moraliteit die zooiets ons bijzet, jou en mij en nog een paar stommelingen die voor deze priestergebaren terugdeinzen - ofschoon ik nu meteen met smart bedenk dat jij wel eens niet teruggedeinsd bent voor zoo'n ‘gebaar’ - heeft het toch ook iets lafs, en o wonder! soms is de weigering ook al voldoende om een onuitwischbare indruk achter te laten. Het vrouwenhart is heusch iets bizars. Je moest in je Zieke ook nog iets schrijven over vrouwenintelligentie, die natuurlijk ‘samengeweven’ is met vrouwelijk gevoel. En om kort te gaan, je moest X. toch eens vragen, raden, bezweren, mij persoonlijk te schrijven. Ik kreeg vanmorgen terminste zoowaar nog een briefje van X., die zoo kwaad is, dat ze Y. voor me geworden
is. Ze schrijft dat ze me als ‘samensteller’ van een panorama van Holl. letteren aan den uitgever Kra heeft aanbevolen, en dat anders Tielrooy het zou kunnen doen, maar dat het haar tenslotte onverschillig is. Ik schrijf haar terug dat Tielrooy me uitstekend lijkt en dat het een troost is te constateeren hoe groot onze onverschilligheid voor sommige dingen kan zijn. Die arme Y. is misschien bezig een soortgelijke ‘troost’ tot haar wanhoop te constateeren. Je moest clementer zijn, tenzij het zuiver een kwestie van trouw is aan Ant, want dan duik ik als Satanas achter jou en haar weg. Maar in ieder geval moet je toch een ‘op het strengste afgestemd onderzoek’ (Anth. Donker) bij jezelf instellen of het nu trouw is, dégoût voor de bizondere prestatie (priestergebaar), moreel bezwaar, of doodgewoon lafheid om je te ‘verbinden’. In dit laatste geval ben je het jezelf - en trouwens ook Ant - verplicht, de passer outre! Je zou jezelf, en je toekomstige, of zelfs reeds hedendaagsche levensgezellin moeten bewijzen, dat je genoeg van den Superman in je hebt om je niet verbonden te achten, ook na zoo'n bloedverbond! Ik heb mij eens bij een wicht waar het geen haar op aankwam, een Luxemburgsch flaarsje dat ernaar hunkerde om ‘bevrijd’ te worden, onverrichter zake teruggetrokken (c'est le cas de le dire), of, subtieler nog, halfverrichter zake, vant de zaak werd voor mij verricht en voor haar geenszins. Daarna heb ik haar een maand lang totaal gerespecteerd. Ik durf hierna zeggen dat het bij mij niet alleen lafheid was. In bepaalde gevallen lijden we toch ook nog aan moreele kwellingen, want verheel het je niet: de eene vrouw, Menno, is niet de andere. Heb je je er nooit op betrapt dat je dacht aan de verdwenen pucelages (Villon schrijft het met ai, wat veel mooier is) van diverse vrouwen, die je gekend hebt in veel latere oogenblikken? Wat bv. denk je bij het pucelaige van Mme Curie, of van Margot Antink, of van Dr. Aletta Jacobs, of van Mme Dieulafoy? Niet dat we deze exempelen gekend hebben van man tot vrouw, maar de portretten zeggen toch al veel. Als de vrouw haar inwijder uitzoekt, aldus de hoogere wijsheid, kleeft ze aan hem; anders, bij violatie, opgedrongen huwelijk, (zie brief Bep) enz., ‘haat’ ze hem. Maar
een enkele keer wordt ook de uitgezochte inwijder gehaat, als zijn kunst en vliegwerk en priesteroptreden onvoldoende bleek, bv. als hij te veel fantazie tegelijk manifesteerde, of zelfs, te veel temperament. Den Doolaard als uitgezochte in wijder lijkt mij zonder mankeeren catastrophaal. Neen, er moet ‘zachtheid’ bij komen, er bestaat een prachtig maleisch woord voor: djinekin = temmen, of liever: mak maken; van beestjes, vogeltjes en zoo. Daar is het vrouwen...hart, maar daar is óók: de vrouwenziel! Maar ik scheid er mee uit, want wat geeft het of ik je al mijn theoretische kennis toezwaai, als X. er misschien tòch niet van profiteeren kan. - Ach! dat Y. mij schreef!
Vic is werkelijk een alleraardigst kameraad voor me, moet ik zeggen. Hij weet dat ik geld noodig heb, hij moet beter dan een ander weten hoe beroerd zooiets kan zijn, en uit lakschheid laat hij mij in de onzekerheid, of suggereert zulke aardigheden als even overkomen naar Holland. Ik wil graag een dag overkomen, maar ook als Nijgh meer dan de helft van de reis betaalt, heb ik er het geld niet voor. Ik zal Vic nu niet meer schrijven, maar als je hem weer spreekt, dank hem dan uit mijn naam voor de ‘opvoedende kracht’ van zijn houding.-
Ik las Vestdijk's stuk en vond het heel goed, al durf ik niet zeggen dat ik er veel meer dan de helft van begrepen heb. Maar ik heb lak aan zijn conclusie, ook poëtisch, omdat Valéry, in al zijn glorie, zelf een poover figuur slaat, voor mijn gevoel (voor dat van Pia, voor dat van honderd anderen) naast Apollinaire. De surrealisten naast Valéry laten ‘verschrompelen’ is heel aardig; Valéry tot een moeizaam mathematicus laten inkrimpen naast de oneindig overtuigender rasechtheid van Apollinaire is aardiger. Als Vestdijk afgedrukt is, en ik tijd heb, wil ik zooiets in Forum wel beproeven, al beschik ik bij lange na niet over hetzelfde woordarsenaal.
Nu, Menno, dit is een lange brief. Hartelijke groeten aan Truida en Ant, en ‘hang’ (Engelsche uitspraak) Vic. Een hand van je E.
E. du Perron-de Roos aan M. ter Braak
Donderdag
Lieve Menno, Wat mijn verwijzing in Eddy's brief betreft, dat zinnetje van hem daar bovenaan die bladzij is een nuanceloos résidu van zijn aandeel in een conversatie die we met de Malraux hadden, en waarin Clara en ik glorieus de zegepraal wegdroegen van menschenkennis, doorzicht en finesse!! Ik wil dus maar zeggen: laat je niets wijsmaken.
Veel hartelijke groeten ook aan Truida en Ant,
je Bep
E. du Perron:
Deze toelichtingen emaneerden vanuit een kookboek, tusschen het hoofdstuk ‘Andijvie in een vuurvast schoteltje’ - en de paragraaf ‘Slakropjes met bruine suiker’ - Après ça!...