307. M. ter Braak aan E. du Perron
R'dam, 31 Jan. '33
Beste Eddy Ik kan het dan ook niet helpen, als je niet lachen wilt om de panopticumgeschiedenis; en aangezien ik zelf de realiteit van wrok ook best ken, zou ik je voor geen geld tegen je zin willen laten lachen. Beschouw dan deze quaestie als ernstig; ik aanvaard de consequentie, ook zonder beroep op den lezer van over 50 jaar. Ze is wellicht ook ernstig; een principieel verschil in gedragslijn, in vriendschapsopvatting. De belichting,
die je in deze laatste brief geeft, maakt mij dat trouwens nog duidelijker. Ik kan nooit een man critiekloos als geheel aanvaarden, zelfs al is hij mijn beste vriend; voor mij vervalt daarmee zelfs een kostbaar part van de vriendschap, de onderlinge critiek, het elkaar in alle dimensies de waarheid zeggen. ‘Kwakjes en drollen’ van Multatuli blijven voor mij kwakjes en drollen, al prefereer ik daarom nog niet het beste stuk van Busken Huet. Een vriendschap, die tot een soort persoonsvergoding zou leiden (zoodra het iemands geschreven producten betreft althans) zou mij niet liggen, ik zou me onlekker voelen in een dergelijke verhouding. Bovendien is het niet waar (zooals jij zegt), ‘dat men weet wat men aan iemand heeft of niet’; er is toch zeker voortdurende verandering, waaraan zelfs de intiemste vrienden onderhevig zijn, in hun verhouding tegenover elkaar [dat is geen depreciatie van het dagelijksch op-elkaar-aan-kunnen, maar een eisch, om de verhouding voortdurend op de proef te stellen, in alle dimensies, ook in de theoretische, litteraire]. Morgen aan den dag kun jij mij betrappen op een beginnende verkalking van mijn gedachten; volgens jouw theorie zou je me dat niet meer aan mijn verstand mogen brengen, of liever: volgens de consequente doorvoering van je theorie. Nogmaals: ik kan niet inzien, dat alleen detailcritiek tusschen vrienden geoorloofd is. Vrienden moeten voortdurend bezig zijn, elkaar hun ‘waarheden’ afhandig te maken, wat is de heele zaak anders waard! Dit behoeft geen sport te zijn, integendeel het is een bijna onmerkbaar ‘Sine qua non’ van de vriendschap. Liever 6 × botsen, dan geen enkele maal. Temperamentsverschil, goed, ik leg me erbij neer; maar als ik om dat panopticum ernstig moet blijven kijken (want ik wil niet alleen lachen), is er voor mij iets, dat ik wel weg kan lachen*, voorgoed verdwenen, of beschadigd, hoe je het noemen wilt. Ik heb niets anders gedaan, dan mijn persoonlijke critiek uitgesproken over je stukje, zonder eenige pressie op de plaatsing te willen uitoefenen; jij hebt daarop gereageerd met een terugtrekken van dat stukje, waarom ik je niet gevraagd had; voor mij beteekent dat, als er hier wrok achter moet blijven, dat ik je voor laten we zeggen
10%, als een wrokkende tegenstander zou moeten beschouwen. Wat ik een onverdraaglijke gedachte vind, onvereenigbaar met den toon, waarin we tot nog toe gepraat en geschreven hebben.
Ik begrijp overigens geheel je stemming. Ik zelf ben met het baantje in het leven gerold en heb nooit anders dan dat compromis gekend. Het gevoel van ‘zich te verkoopen’ heb ik niet meer, wel vaak gehad in het begin, alleen na vacanties walg ik altijd weer een week van mijn ‘ambt’. Maar zoek de schuld niet bij jezelf; als er schuld is, dan zijn het toch zeker alleen de omstandigheden, en daarmee vervalt voor mij meteen het woord schuld. - Laat ik nu ook niet reageren op je passage over de Zieke. Inderdaad, alles is op een bepaald moment litteratuur en niet meer, en ik vind momenteel zelfs de quaestie van de ‘wrok’ belangrijker dan een discussie over een essay.
Ingesloten de ƒ 10 voor de Wilde's, waarvoor hartelijk dank. Schrijf nog even, hoeveel Nijhoff nog moet hebben!
Zoo zijn we toch weer aan het ‘uitboren’. In godsnaam. hart. gr. voor jullie beiden je
Menno
Er ontbreekt een pagina van de Zieke! Wil je daar nog even naar kijken? Het paket kwam erg beschadigd aan, misschien is de bladzijde er uit gevallen?
* - lachen wil voor mij in dit geval zeggen: de relativiteit van mijn en jouw meening erkennen, en dus de vriendschap boven een intellectueel verschil stellen! Wrok heb ik, op mijn eerewoord, in dezen niet; en ik ben heusch niet wrokloos in zulke dingen.