306. E. du Perron aan M. ter Braak
Bellevue Zaterdagmiddag. [28 Januari 1933]
Beste Menno, Ik vind ook alles ‘best’, maar lachen om die panopticumhistorie lukt mij niet; ik heb mij teruggetrokken, en ik wil alle verdere botsingen daarmee juist vermijden, maar, of je mij begrijpt of niet, de waarheid gebiedt mij te constateeren dat ik er ‘wrok over blijf hebben in mijn ziel’. Jan Gr. schreef me een nogmaals erg goedbedoeld, maar wat superieur wegwuivend briefje, waarop ik hem nogmaals precies verteld heb wat ik van de zaak denk. Als hij er ook niets van begrijpt, vind ik het ook alweer ‘best’, maar aan duidelijkheid van mijn kant heeft het dan niet gelegen; ik kan niet nòg duidelijker zijn! Het ware begrip en de ware lach erover is voor den lezer van onze correspondentie over 50 jaar, die dan meteen ook voor zichzelf moet uitmaken wie ‘gelijk’ heeft en wie de ‘aardigste’ is geweest van ons allen in deze historie. Ik geloof dat ik een goede kans maak, en dat mijn gebrek aan lachlust (hoe vreemd je dat ook lijken mag) die kans grooter maakt. Kortom, de zaak ging mij alleen aan; in wezen althans; dat ik, voor de zooveelste en laatste maal, den strijd, of de ‘botsingen’, opgeef, hoewel ik er niet om lachen kan, vind ik het grootste bewijs van vriendschap dat in deze heele historie is vertoond, en het zou mij niet verwonderen als de lezer van over 50 jaar dat zonder eenige moeite inzag.
Ik ben het niet met je eens dat die nationale historie nu vervallen moet, omdat er een paar bladzijdjes ontbraken aan dit nr. van Forum. Ik in jouw plaats had nog liever die zooveelste zang over den boekhandel geschrapt. Maar zooals ik je zei: de uitslag van den ‘eereraad’ enz. geeft je misschien nog een nieuwe actueele
aanleiding voor Maart; dus doe in ieder geval dat stuk niet weg. De Wilde's komen nog - ik haal Harris er dus uit. Maar de prijs is dan maar fl. 10. + porto!
Ik kreeg een enorm pak copy te bekijken, maar op alle Vestdijken zette ik ‘voor’, zonder zelfs het ms. uit de enveloppe te halen. Evenzoo op Jan's Goeree. Behalve in heel bizondere gevallen (als bv. toen over Willink) waarin Jan een vrijwel mislukte vulgarisatie uitbrulde over onze Forum-theorieën, voor mijn gevoel; en als er een keuze gemaakt moet worden (bij verzen), wil ik onze echte medewerkers niet aan proefjes onderwerpen; men weet wat men aan iemand heeft of niet. Jij zou, als je Multatuli in de redactie had, nog willen ‘nagaan’ en ‘uitboren’; ik zou, wanneer hij zijn drollen en zijn kwakjes in Forum wou zetten, nòg zeggen: ‘blindelings hoera voor de drollen en kwakjes van Multatuli!’ Dàt is ons verschil van ‘temperament’. Ik zou er zoo zeker van zijn, dat het minste kwakje van Multatuli, hoe ‘slecht’ op zichzelf ook, toch nog iets anders vertegenwoordigt dan de fraaiste novelle van F.C. Terborgh. Jij niet; jij zou je vrienden en groote mannen, uit vriendschap en bewondering wellicht, willen ‘verbeteren’, mooier maken; terwijl ik, als mensch, een vriend en een groot man integraal neem, op een heel enkele uitzondering na. Iets anders wordt het wanneer ik als bibliophiel, genieter, voor eigen gebruik, zijn werk bekijk, dan gooi ik eruit wat mij niet meer aanstaat. Maar daar heeft hij dan niets meer mee te maken. - Het werk dat ik voor jou in Dumay heb gedaan, vind ik de eenige kritiek, die tusschen vrienden werkelijk opgaat; details bij een eensgezindheid van opvatting. Maar 6 × ‘botsen’ bij een verschil van opvatting, als de vriend zelf zijn werk goed vindt, zou mij niet lukken; niet tegen jou, niet tegen Pia, gesteld dat die in de redactie zat, niet tegen Vestdijk of Marsman, niet tegen Maurice zelfs. Après tout ben ik dus misschien een slecht redacteur. Het geeft mij nu het genoegen om Vestdijk met plezier te lezen - of niet, maar met een zuiver contact van lezer tot auteur - wanneer ik hem gedrukt - en - al in Forum zie staan.
Bij de anderen was ik het vrijwel overal met je eens. [...]
Het is hier ook verrot koud. En iedere dag, behalve vandaag, gaan wij nu naar Parijs en werken van 12 tot 4 in de Bibliothèque Nationale aan een boek van poëtische proeven door dokters, voor Pia. Daar verdienen we dan ook een kleinigheid aan, of, als het boek ‘gaat’, dan krijgen we een aandeel in de oplaag. Niet hierover praten; anders gapt een ander het idee! (dit is half een grapje, maar half ernst; praat er liever niet over, dat is ‘veiliger’.) Verder schrijf ik besprekingen voor de N.R.C., en Bep brieven voor Het Vaderland. En de walgelijkste correspondentie, daar tusschendoor, met de Brusselsche pestmenschen. Wat er van den verkoop van het kasteel terecht moet komen, weet ik niet. Er is niet één vent bij al die rotlui, die er zich mee bemoeien, die ik half vertrouwen kan. Ik heb nu Jan van Nijlen gevraagd of hij af en toe in mijn plaats den notaris ‘controleeren’ wil, maar misschien voelt hij er niet voor, ofwel, misschien geeft dat letterlijk niets (behalve ongenoegen aan Jan v.N.)
Over De Zieke schrijf ik verderop. Ik lees die 2 hoofdstkn. morgen (Zondag). Vandaag las ik 2 boekjes voor Vic; de rest van den dag wil ik besteden aan eigen overpeinzingen mitsgaders een gezellig theeuur bij de Van Schendels. De atmosfeer daar is zoo typisch gezellig en ‘voorbij’, dat ik daar alleen het gevoel heb in een wereld apart te verkeeren, die van mijn zorgen vrij is. - De kou zit me anders hevig dwars. Bep is bewonderenswaardig en 3 × zooveel waard dan ik (zonder overdrijving); enfin, ze moet mij dan ook ‘ophouden’, om de terminologie van Jany toe te passen. En wat zei juffrouw X. wel van dat tragische portret, van die actrice-met-een-verleden die mijn echtgenoote is? Was ze niet jaloersch, afschuwelijk jaloersch op die vrouw, die zich in het bezit van den felbeminden prolurk bevindt? Tusschen haakjes, mej. X. en Heeroma vinden elkaar in hun appreciatie van me: beau mariage! Zou je haar dat stuk niet laten lezen, voor je het mij terugzendt?
's Avonds.
Ik heb een groot stuk van je hfdst. II gelezen, maar het oogenblik is slecht gekozen om mijn oordeel erover te vragen; ik
reageer niet, ik onderga alleen. Ik ben trouwens bezig om dag aan dag te veranderen; het is te lang om te schrijven, maar het is heusch of ik nu al niet meer dezelfde ben. Wat jij de acteur in den kunstenaar noemt, begint mij tegenover mijn tegenwoordige realiteit te verlaten; laat ons hopen dat er niet een slimme burger van wordt, trots op de manier die hij nog heeft kunnen leeren om zich ook in het reëele leven (dat van ‘kop boven water houden’ en ‘behoorlijk z'n brood verdienen’) te bevestigen! Ik lijd op het oogenblik gewoon aan dàt soort waardebepaling: aan den eenen kant vind ik het gevoel afschuwelijk dat ik mij in zekere mate zal moeten verkoopen, aan den andere schaam ik mij bijna erover dat ik niet eens een kooper vinden kan, een behoorlijke althans, die iets op mij geeft. En ik zoek de fout niet in de omstandigheden, ondanks den ‘crisistijd’, maar bij mij. - Ik vind je hfdst. heel boeiend; op de eene pagina geloof ik wat je zegt, op de andere minder, maar over het algemeen onderga ik het als een vertooning; het is net of het mij al niet meer aangaat. Misschien is dit een reactietoestand van mij, veroorzaakt door al de dingen die ik nu achter mij heb, waar ik nog middenin zit en die ik vooruit voel. Maar daarom, het is beter dat ik je het ms. zonder opmerkingen terugzend. Je voordracht lijkt me uitstekend; jou volkomen waardig. Tenslotte zal ik bovendien toch nog anders staan tegenover het heele boek. Is het niet beter dat ik dit afwacht, inpl. van het bij brokken te lezen, en vooral nu? - Bep zal je misschien nog erover schrijven. Hart. groeten van je E.