H. Scholte
aan
Menno ter Braak
Amsterdam, 27 september 1929
27 IX '29
B.M.
Over Erts nog dit:
Van v. Loon en de Meester is bericht gekomen, dat zy per omgaand sturen. Coster behandel jy dus even met een Stem-aflevering. Pyper heeft, met Emmy samen een laatste brief.
Het stuk van Beer houd ik even achter. Hoewel essay jouw competentie is, ben ik er toch niet zoo voor. De keus van het ‘onderwerp’ legt voor Erts geen gewicht in de schaal. Bovendien geloof ik dat met het verschynen van Erts Remarques boek zyn tyd al gehad heeft (dit niet causaal op te vatten!). Puur als critiek komt het niet boven de gemiddelde journalistiek uit, ik kan je betere essay's over ‘Im Westen’ laten zien. Het wydt daarby zooveel aandacht aan den inhoud van het boek, dat het op 13 April wel waarde had, maar niet meer op 1 Jan. e.k. Bovendien staat Beer reeds met twee goede verzen in de poezie-sectie. Ik zou het dus niet nemen als ik je was.
Wel breng ik nog onder je aandacht: Siegfried van Praag, die myn stem voor heeft. De man heeft een vry arme styl, maar is, voor door de vry hooge vlucht van de laatste jaren, een belangryk en betrouwbaar essayist.
Lichtveld spreek ik vanavond. Het proza gaat goed, o.a. van Alie Smeding, Gysen, Kees van Bruggen, George Kettmann en een stuk over de Haagsche Conferentie van J.W. de Boer (!). Ook bij Dick marcheert alles. Kelk heeft wat tegenwerking.
Groetjes en tot Maandag,
t.t. Henrik Scholte
P.S. Is er al iets bekend omtrent P. v.d. Meer de en Herm. v.d. Bergh? Roelants heb ik nogmaals aangespoord. Vóór het schryven der inleidingen, eind volgende week bv. moeten we ter meerdere eenheid van systeem, nog maar eens by elkaar komen.
Origineel: Den Haag, Letterkundig Museum
Doorslag: Bijzondere Collecties van de Universiteit van Amsterdam