Henrik Scholte
aan
Menno ter Braak

14 september 1931

14 September 1931

 

B.M.

Dank voor je cheque, hetgeen wel de laatste officieele Ligahandeling tusschen ons geweest zal zijn. Wil mij wellicht ook p.o. het Jaarverslag toesturen om het in Filmliga 9/10 af te drukken. Ik moet er nog aan toevoegen bedankjes aan Polenaar als juridisch en aan Joris als technisch adviseur.

Bottenheim Jr. belde mij zooeven op, dat hij medewerking aan de nieuwe Filmliga had toegezegd als 1. men hem een lijst van films kon overleggen, 2. hij in het bestuur gekozen werd. 3. als de ‘oude cracks’ van de Filmliga weer terugkwamen, als hoedanig hij mij vroeg en toen eenigszins verwonderd over mijn weigering, zeide ‘Maar ter Braak, Jordaan en Ivens zullen toch wel niet zoo op hun stuk staan?’ Als de slag voorbij is, komen de Joden en zij begrijpen niets. Het is toch wel sterk hoe iemand de heele essentie en de kracht van de argumenten, die ons gemeenschappelijk standpunt (incl. Ivens, Polenaar en zelfs Bon) bepalen, gemist blijkt te hebben. Voor ons is dunkt mij de Filmliga als practische organisatie met den 12en September gesneuveld. Ik ben ook van meening, dat wij een schoon adieu gemaakt hebben en ik wensch dat niet te bederven, noch natuurlijk door me weer met de zaken te bemoeien, noch ook door thans tegen de voortbestaande Liga, waarvan ik de resultaten met critische lijdzaamheid afwacht, te gaan intrigueeren. Ik zie het blad als eenig en noodzakelijk voortbestaan, zonder dat dit blad door één boos woord tegen de voortbestaande Filmliga van dépit der afgetreden bestuursleden en oprichters zal mogen blijk geven. Laten we hopen, dat de belangen, voor een zekeren tijd althans, parallel blijven loopen. Voor de lezers van het blad zal echter, evenmin als voor ons, de voortbestaande organisatie Filmliga van voldoende belang zijn om zich daarmede te gaan bemoeien, niet ter verdediging en niet als doelwit van polemieken. Ik sta geheel op het standpunt, dat de ‘film in Nederland’ voor het blad van eenig en overwegend belang is, of zij nu in de bioskopen of in de Liga vertoond wordt en dat eenige organisatie (inclusief Filmliga) slechts dan in het geding gebracht moet worden, als de situatie op filmgebied in Nederland het belang daarvan motiveert.

Over het blad hebben Jordaan en ik vandaag lang en breed gesproken, met het resultaat, dat wij bijgaande ‘Onderlinge Overeenkomst’ hebben opgesteld, zullen teekenen (Vrijdag a.s. in Rotterdam) en jou ter overpeinzing voorleggen.

De zaak is namelijk deze, dat wij met het redacteurschap van Otten, dien wij uit vrijen wil nimmer aan het driemanschap der oprichters en verdedigers van wat wij nu maar zullen noemen ‘de idee Filmliga’ toegevoegd zouden hebben, nog al in onze maag zitten. Tegen de formaliteit van Otten als redacteur bestaat natuurlijk evenmin bezwaar als tegen de finantieele regeling en zijn aandeel in de winst. Wel bestaat er bij ons ‘overwegend’ bezwaar om een opzet, zooals wij die gedacht hadden, te bederven door contrôle en voortdurende onderlinge conflicten. Wij hebben Otten gevraagd als redactie-secretaris, om organisatorische en administratieve kwaliteiten. Wij voorzien echter moeilijkheden als het zou gaan om het schrijven van critieken, in het [x] bizonder critieken van ‘voorvoorstellingen’ der Liga, die hij zelf organiseert. Ook sommige dagbladen zijn er, wat hun critiek betreft, niet op vooruit gegaan, sinds die beide functies in een persoon vereenigd waren en de scherpe critiek blijft in dit blad een levenskwestie. Waar nog bij komt, wat wij Otten natuurlijk niet in zijn gezicht kunnen zeggen, dat wij zijn filmcritische kwaliteiten minder hoog aanslaan dan zijn – laten wij zeggen – lexicologische.

Jordaan en ik meenen nu, en stellen zulks als een conditio sine qua non, dat wij de werkverdeeling etc. eerst behoorlijk op schrift moeten stellen, voor wij later geval tot geval moeten uitvechten en ons interesse aan een goed plan daardoor op den duur misschien zullen zien verflauwen, ‘juist’ omdat wij na zulk een overeenkomst o.i. op een basis van volkomen gelijkheid en onderlinge goede verstandhouding de dingen op hun beloop zouden kunnen laten. Je vindt derhalve leiding en organisatie verdeeld in de eerste paragraaf, volgens oorspronkelijke overeenkomst en billijkheid. De tweede paragraaf richt zich tegen elk der redacteuren, doch zij zou niet gemaakt hoeven te worden als Otten niet in de redactie was gekomen. Je zult, dunkt ons, echter bij overweging ook hier de billijkheid van inzien, evenals van de paragraaf van de beslissende stem. De volgende paragrafen zijn slechts gemaakt om Nijgh en van Ditmar niet voor de finantieele consequenties van eventueele redactioneele moeilijkheden te stellen.

Om eigendomsrechten op het blad uit handen te geven, nadat wij het zelf vier jaar lang in handen hebben gehad, daartoe zien wij evenmin reden, wel tot (volgende paragraaf) evenredige winstverdeeling.

De daarop volgende paragraaf levert dunkt mij geen bezwaar op. De slotparagraaf echter wel. Ik heb op de verg. van de 12e aan het slot toegezegd, dat wij aan ‘feitelijke’ mededeelingen van de Ned. Filmliga (vergaderingen, mededeelingen, afdelingsnieuws etc.) niet zullen tornen. Wij wenschen echter de eindbeslissing aan ons en het lijkt ons niet billijk, dat wij op de slotpagina een verkapte polemiek tegen de rest van het blad of liefdesverklaringen aan het ‘bedrijf’ zouden meesjouwen.

Ik had wel graag je advies over dit contract p.o., omdat ik het eerst, als wij drieën het erover eens zijn, naar Otten wilde sturen. Wij geloven geen van beiden dat jij bezwaren zult hebben. Mochten wij ons vergissen, wil mij dan opbellen, aangezien de tijd voor Vrijdag a.s. dringt en ik ook Zijlstra op de hoogte moet stellen. Wij zijn niet zoo zeker, dat Otten, die misschien een andere voorstelling van zaken heeft, deze overeenkomst zal teekenen, hoewel o.i. alle bepalingen fair zijn, aan de feitelijke toestand beantwoorden en bovendien stellig van te voren overeengekomen moeten worden, wil daarna de zaak soepel loopen.

Weigert Otten om te teekenen, dan blijven Jordaan en ik op ons stuk staan, zelfs in dien zin, dat Jordaan mij voor die eventualiteit gevraagd heeft, dan in godsnaam het secretariaat maar zelf op me te nemen tot wij een anderen Rotterdammer gevonden hebben. Otten heeft dunkt ons geen vrijheid, met dit contract naar de Ned.Filmliga te loopen. Doet hij dit toch en komt de Ned.Filmliga daarvoor bijeen, dan kan het contract volledig op tafel gelegd en volledig verdedigd worden, daar het geen letter afwijkt van het standpunt, dat ik Zaterdag aan het slot der vergadering heb ingenomen en waarin de Ned.Filmliga tenslotte [x] berustte. Wil de Ned.Filmliga ons op dien grond de ‘naam afnemen’, dan is het standpunt van Jordaan en mij, dat wij ons daar evenmin iets van hoeven aan te trekken als b.v. de nieuwe Filmliga Amsterdam zich iets ervan aantrok, dat de oude Filmliga formeel was opgeheven. Het betreft hier een naam, die – áls zij al gepatenteerd was – dan toch zeker gepatenteerd zou zijn door degeen die hem ‘bedacht’ heeft en door al degenen, die in dien naam vier jaar lang een idee verdedigd hebben.

Ook in dat absurde geval van ‘naam afnemen’, verandert o.i. niets aan onze houding tegenover de Ned.Filmliga, evenmin als wij dan bv. ons aanbod om een pagina Off.Mededeelingen op te nemen, zouden intrekken. Wij willen in geen enkel opzicht conflict met de Ned.Filmliga, maar wij willen ook geen contrôle. Onze eenige wensch is, door dat blad te bewijzen, waarin en hoe de idee der Filmliga voortleeft. Staat de Ned.Filmliga aan onze zijde, des te beter. Staat zij tegenover ons, dan laat ons dat koud. Ik schrijf je deze dingen slechts omdat zij in de discussie van hedenmiddag naar voren kwamen en al deze consequenties te overwegen zijn voor je het contract teekent en wij het aan Otten voorleggen.

Voor Vrijdag a.s. zal ik dan aan Zijlstra vragen om gedetailleerd voorstel over eigendomsrechten, winst, typografie, datum van verschijning etc., zoodat wij na Vrijdag het plan volledig hebben uitgewerkt.

Wat de C.I.D.A.L.C. betreft, vraag van Deyssel alsnog om toegelaten te worden, nadat hij eerst geweigerd heeft. Ik neem aan, dat je geen bezwaar hebt. Anders hoor ik p.o. wel van je. Ook dat moet deze week in orde gebracht worden.

Met vriendelijke groeten,

t.t.

 

Origineel: Bijzondere Collecties van de Universiteit van Amsterdam

vorige | volgende in deze correspondentie
vorige | volgende in alle correspondentie