H. Marsman
aan
Menno ter Braak
[april 1931]
B. Menno,
Ik heb tegen je stuk over Dante enkele bezwaren, die v. Wessem ook deelt (ik sprak er gisteravond met hem over na de vergadering in een café. Dit terzijde: omdat Dick, die je meen ik zou gaan opzoeken, je deze bezwaren niet zal vertellen. v. W. en ik lazen het stuk van je pas goed nà de vergadering.).
Wij vinden schreeuwend onbillijk en onjuist wat je over Huet zegt. Huet had niets van een administrateur; hij was een zeldzaam scherpe, dappere en buitendien geavanceerde kerel, die tegen de middelmaat gekankerd heeft op een manier waarbij wij werkelijk jochies zijn. Bedoel je Potgieter misschien. Dat zou eerder gaan, maar zelfs Potgieter en Verwey zijn niet heelemaal alleen maar administrateurs. Ik denk dat je Huet niet voldoende kent, en afgegaan bent op de [30] eendere ruggen van zijn Litteraire Fantasieën.
Verder vinden wij de stront-termen die je tegenwoordig meer gebruikt, zoo kinderachtig. (‘[onrijpe] diarhee’)
Ten slotte iets wat mij alleen, of in het bizonder, aangaat: wil je mij uit je artikel schrappen? Het doet me veel genoegen dat je me ‘een levend iemand’ vindt, maar ik vind het vervelend dat ik in de Vrije Bladen bepluimd zou worden, en ook ten koste van Donker.
Je stuk over hem bevat intusschen zéér veel juists; precies mijn bezwaren tegen hem. Maar schrap er mij uit, -
Kun je van de week met Eddie du Perron bij mij komen. Ik kan zéér moeilijk naar R'dam die dagen. -
Kom ook 9 Mei bij mij. Dan word je door R. Schorer gevraagd voor een litéraire soirée. Je kunt bij ons logeeren.
adieu, onze hart, gr,
je H.
Origineel : Den Haag, Letterkundig Museum