H. Marsman
aan
Menno ter Braak

6 februari 1933

Maandag 6 Febr '33

Beste Menno,

Ik wil wel probeeren mijn korte en fragmentarische critiek op Dumay toe te lichten - naar aanleiding van je brief

De schoonheid laat ik er buiten, hoewel dat taktisch niet mogelijk is, maar dan verstaan we elkaar eerder, en buitendien: a. men vindt alle menschen onbelangrijk, over dit standpunt hoeven wij niet te praten: jouw en mijn werk bewijst dat wij van die praemisse niet uitgaan, b. men vindt alle menschen, in wezen, belangrijk (omdat ze menschen zijn), dus practisch belangrijk en onbelangrijk. Dit is, hoewel democratisch, misschien toch de juiste opvatting. Ik voel er weinig voor. Jij? c. Men vindt, hierarchisch tewerkgaand, sommige rangen van menschen onbelangrijk, andere belangrijk. Wat vindt je daarvan? Ik zou, als het mogelijk was, het meest voelen voor een combinatie van b. en c. Maar hoe ik hierover ook denk, ik aanvaard alleen boeken waarin of belangrijke menschen voorkomen, of waaruit een belangrijke geest spreekt van den auteur (maar die draagt onwillekeurig iets van zijn eigen belangrijkheid op zijn figuren over). Liefst beide.

Tegen Dumay heb ik nu het dubbele bezwaar, dat ik er de figuren én de geest van het boek (jouw geest dus, in deze gedaante) onbelangrijk en erger vind: duf, kinderachtig, burgerlijk en neerslachtig - (bij-woord! meneer Dumay) - ‘Robbersiaansch.’ Ik vind alle figuren (behalve Marie, maar die is er nog niet voldoende in tot expressie gekomen) onbenullig en onbenullig gezien. Ik vind inderdaad hfst. 3 & 4 beter geschreven, maar op geen stukken na jouw stijl. Alles in dit boek (samenvattend gezegd: de atmosfeer) de stijl (l'homme) als je wilt, de menschelijke inhoud, de geest - alles is naar, platvloersch; ver beneden je standing. Eddy, Bep, etc. moeten zich hebben laten verblinden door bijgedachten (de gedachte aan jou, b.v.; ik moet zeggen, dat ik moeite heb aan jou te denken, aan iemand die denkt op het peil van het Carnaval, en die schrijft wat in het Démasqué staat, en in Man tegen man, en in Domineesland. Dumay doet mij denken aan de schets(en?) die je vroeger in Erts schreef.

Ik zweer je, dat iedereen die Dumay waardeert zich vergist. Hier lijkt twijfel mij [uitgesloten]. Ik zeg zonder iets van onzekerheid: denk niet dat Dumay kan halen bij Naeff, Carry van Bruggen, Eva Raedt. - Zelfs niet bij [Nettie] Nijhoff of Jeanne Willink. Het is werkelijk niet beter dan Robbers c.s. en het lijkt er op. Het ruikt ernaar. Het is misschien beter geschreven.

Tegen Hampton Court heb ik voortdurend meer bezwaren gekregen. Ik las het 2x. Maar éen ding is zeker, hoe ‘studentikoos’ (uitstekende term van Jany R.H.) dit ook is, het heeft een zeker élan, een onderstroom, zooals ik het noem. Die stroom had mij zelfs bij eerste lezing zoozeer te pakken, dat ik de fouten vergat en vergaf.- Ik geef toe dat ik hierover bij Dumay pas kan oordeelen of beter oordeelen na totale lezing.

Het raadselachtigste is voor mij dit: voel je geen geweldig rangverschil tusschen Dumay en je essays? Wat dwingt of beweegt of trekt je zoo jezelf te verlagen letterlijk naar deze regionen in en buiten jezelf? Iedereen is ook burger. Waarom moet dat door iemand als jij, die voor ¾ heel iets anders is, worden geëtaleerd, herhaald, en zoo vervelend herhaald? Leg je jezelf de plicht op om ‘ook eens menschelijk te zijn’? Gelijk de mevrouwen die uit (onmenschelijke, minzaam hooghartige ‘humaniteit’) ook wel eens een kwartiertje al is het niet noodig met het oog op het huishouden, met de dienstbode praten?

Beste Menno, laat dan alsjeblieft die (poging tot) menschelijkheid varen en blijf de op een ander plan uiterst menschelijke kerel en denker die je in wezen bent.

Ik heb het gevoel, dat ik - tusschen 2 conferenties - een houterige en onklare brief schrijf, waar je weinig aan hebt. Maar antwoord toch eens op die twee vragen (of 3): hoe ‘verdeel’ je het menschdom?; hoe moet volgens jou een schrijver zich tegenover het menschdom verhouden? (dus moet hij onbenullig worden met de onbenulligheid zijner figuren, of omgekeerd? Dit laatste natuurlijk! en 3 waarom schrijf je Dumay?

Ik voor mij - om even heel eerlijk te zijn - heb van niets zooveel spijt als van schrijverij beneden mijn peil. ([Bill], Campo, Glimlach, Mona Lisa) Ik acht Vera mislukt, maar niet zonder rang; dergelijks - veel minder mislukt - Angèle; zeer ‘mislukken’ zal het boek waaraan ik nu werk, maar het zal tegelijk vrijwel alles bevatten wat ik nu te zeggen heb. Het zal nog wel 1½ jaar duren voor het gereed is. Het wordt een ‘confessioneele’ roman. (Leve Forum! d.w.z. voor mij, aestheet en formalist in veel opzichten, is de [natuurlijkheid] die jullie voorstaat heel goed) maar overigens - houd mij deze rommelbrief, die mij zelf ergert, ten goede.

hart. gr.

Henny

 

Origineel: Den Haag, Literatuur Museum

vorige | volgende in deze correspondentie
vorige | volgende in alle correspondentie