Menno ter Braak
aan
D.A.M. Binnendijk [Zutphen]
Eibergen, 25 augustus 1925
Eibergen.25.VIII.'25
Amicissime
Hartelijk dank voor je uitvoerige brief, die me ganschelijk heeft doen meeleven in je uitspattingen tot herwekking der geestelijke krachten. Ik benijdde je; reisde zelf van den Haag naar Tiel, waar ik enkele dagen bleef en keerde vandaag pas hier terug. Eerst dus nog eenige woorden gewijd aan mijn dierbaar zenuwgestel; want ik geloof, dat je de clou nog niet juist begrepen hebt. Hoewel alles me meters de keel uithangt wil ik mijn beste vriend toch niet in verkeerde voorstellingen laten, als ware ik thans een soort Willem Mertens. Daarom was ik ook liever even aangekomen; maar aangezien oome Nico hier verblijft en al vanavond weer vertrekt, reisde ik maar dadelijk door, zag alleen de gazellenoogen van ‘Jan’ terloops. Daarbij, ik ben eenigszins bevreesd voor de, begrijpelijke, weetgierigheid van je moeder, die natuurlijk ook graag een verslag zou hebben van mijn lijfelijke ervaringen; iets, wat ik haar, gezien de vele verplichtingen, die ik aan haar heb, ook niet met droge oogen zou kunnen weigeren, terwijl ik langzamerhand van alle bijzonderheden desbetreffend meer dan genoeg heb. Maar in ieder geval kom ik begin September. En wat de Parijsche reis betreft... het woord ‘verdomd lollig’ is hier nog te zwak! Maar het zal, vrees ik, bezwaarlijk gaan; oom Jan nu weer om geld te pompen, terwijl hij mij met alle geweld in rustige rust wil hebben, zal een toer zijn. Enfin, we zullen zien; ik zal een balletje opgooien. Anders, tot later!
Een klein ‘ziektebeeld’ nog, dus. De heele kwestie is, naar ik uit de artsen opmaak, alleen deze: ik heb me voor mijn reis overwerkt, teveel heen en weer gedenderd, zonder me behoorlijk op de komende geestelijke eenzaamheid voor te bereiden. Vandaar, dat, toen ik plotseling voor alle initiatief alleen stond mijn zenuwen en, dientengevolge, mijn corpus, het opgaven en ik er a.h.w. plotseling bij neer viel (gelukkig geschiedde zulks zittend in den trein van Cambridge naar Londen). Tot nu toe reisde ik altijd in gezelschap (mijn reis naar Berlijn was, zooals je weet, niet bepaald ‘alleen’ te noemen), had me dus niet geprepareerd voor dit. Ik kan je zeggen, dat je je niet bepaald lekker voelt, wanneer je op het reusachtige Liverpool Station in Londen je beenen onder je voelt zwikken. - Niettemin wil ik dit, in betere conditie, nog eens overdoen, voel me echter op ’t oogenblik nog te lamlendig. Ik heb er nu volstrekt geen behoefte aan wereldsteden te ontginnen op mijn eentje; de lust zal wel weer terug komen, daarvoor ben ik niet bang. Voor het peinzen cum annexis voel ik me thans zelfs heel geschikt. Alleen geen gedonder aan mijn hoofd van overstappen, kaartjes en grilled mutton! Maar ik ben niet gedeprimeerd meer, nadat ik van de plotselinge terugreis wat bekomen was; ik heb het buitenland voorloopig maar uit mijn hoofd gezet. Zenuwen zijn een zonderling bezit, dat ervoer ik helaas; als je er het minst op verdacht bent. Daarom: hoe moeten ze behandeld worden? Ik veronderstel, met jou, dat de ‘plemuurderij’ hiervoor zijn beteekenis heeft; maar waarschijnlijk dan in den vorm van den echtelijken staat van ‘in het vertrouwelijke gedag zeggen’, zooals je een hors d’œuvre consumeert. De verrukkingen, die wij bedoelen (waarvan ik trouwens vlak voor mijn reis, in Amsterdam, ook in het geheel niet gespeend was) zullen misschien voor een zelfopvreter des vleesches ‘deugdzaam’ zijn, voor mij zijn ze alleen... verrukkelijk. (Ik sprak hierover ook met mijn vader, natuurlijk in andere, algemeenere termen.) Een andere dan juist ‘erschütterende’ werking verwacht ik er niet van. Concludeerend: de zaak is voor mij, dat ik mijn uithoudingsvermogen niet overschat en daarnaar leef. Wat ik me voor gezegd kan houden en toch niet opvolg. -
Hierover basta. Mondeling nog wel eens amusante bijzonderheden, ook van de Angelsaksen. Waarvoor ik dan beloond hoop te worden door anecdotes van de familie Jean Louis Séparé. Je aanwezigheid in Gaîté was me al door Ine verraden; zij had plezierig met je gedanst en haar antipathie voor Eline te kennen geven, wat je haar wel niet euvel zult hebben geduid. - Hoe is oom uit Indië?
De Vrije Bladen kwamen gelijk met mij hier aan. Over de Inleiding heb ik al zeer waardeerende woorden gesproken, hetgeen ik schriftelijk nog eens met nadruk bevestig. De verzen ken ik deels, zal ze nauwkeurig bestudeeren. De houtsnede is niet kwaad. - Het stuk van Rens (ik las het nog eens) is toch eigenlijk bezopen. En wat beroerd gesteld! Verward, voor ons, die zijn stokpaardjes kennen zelfs; laat staan voor de onschuldige dorpsnotarissen, die dit onder oogen krijgen. Toch geloof ik, dat een kort en krachtig antwoord wel op zijn plaats zou zijn. -
Wel, wel is J.C.S.W. weer herleefd na het Midzomernachtsfeest? Kun je me die briefkaart niet eens sturen; je krijgt hem p.o. terug. Dat die man nog niet van hoofd ontdaan is, om hetzelve in een hoek te zetten en er geel vocht over te laten neerdalen!
De kwestie-Friede is mij nog steeds even helder als vroeger. Ik hoorde ook niets, hoewel zij Ine verzekerd had, dat zij me zou schrijven. Ik berust.
Hoe vond je in de vacantie P.C. Fonteintje over Thomas Mann? Het scheen mij, hoewel vrij slecht op de hoogte met Mann, een goed stuk, een beetje ‘encyclopaedisch’ wel, zooals bij F. altijd. - Mijn feuilleton heb je natuurlijk overgeslagen. Het werd, o schanddaden der journalistiek, ‘omdat er een feuilleton moest zijn’, in één uur bedacht en samengedraaid. Ja, het wordt tijd dat ik er uit ga. -
Dezen dag wijd ik aan het bijeenzijn van Wim en oom Nico, wat een zóó daverende combinatie van intellectueele waanzin is, dat je grijs wordt van den lach. Overigens, ik werkte aan Adwaîta, in Tiel, in ’s mans studeervertrek. Een volledige en smaakvolle philosophische bibliotheek, met litterairen aanhang! En... ± alles gelezen en onderstreept! - O, ja, nog één vermakelijke reisanecdote: in Scheveningen kwam ik op de boulevard, ’s avonds, mijn vroegere natuurkundeleeraar, starnakel onder de olie, tegen, pierewaaiend achter de vrouwen! Ik groette diep, maar hij was te ver heen om zich te gêneeren voor de Tielsche praatjes, die komen.
Schrijf nog eens. Deze wisseling van gedachten is zeer genoeglijk. Groet ouders.
Saluut en handdruk je
Menno
Origineel: Den Haag, Letterkundig Museum